Kennisclip 1 Instrumentaliteit
Het strafprocesrecht dient een complexe balans te vinden tussen verschillende waarden, waarbij
voortdurend keuzes gemaakt moeten worden. Twee belangrijke modellen die deze keuzes
structureren, zijn instrumentaliteit en rechtsbescherming.
Het model van instrumentaliteit richt zich op de efficiënte repressie van crimineel gedrag. Dit wordt
bereikt door het strafproces zo in te richten dat de pakkans en veroordelingsgraad hoog genoeg
zijn, met als doel het ontmoedigen van criminaliteit en het waarborgen van maatschappelijke
veiligheid.
Kenmerken van instrumentaliteit
Efficiëntie: Het strafproces moet snel en uniform verlopen. Dit betekent dat maatwerk zoveel
mogelijk wordt beperkt ten gunste van standaardprocedures. Hierdoor kunnen meer zaken binnen
een kortere tijd worden afgehandeld.
Eindigheid: Het gebruik van rechtsmiddelen, zoals hoger beroep of cassatie, wordt zoveel
mogelijk beperkt om langdurige procedures te voorkomen. Het streven is om zaken definitief af te
handelen zonder onnodige vertragingen.
Centrale rol voor het vooronderzoek: Het strafrechtelijke vooronderzoek krijgt een prominente
rol in het verzamelen van bewijs en het nemen van beslissingen. Hierdoor wordt de nadruk gelegd
op het voorkomen van een uitgebreide behandeling in de rechtbank. Er is in dit model veel
vertrouwen in politie en justitie.
Niet-gerechtelijke afdoening: Waar mogelijk wordt gekozen voor alternatieve afdoeningswijzen,
zoals transacties of het opleggen van bestuurlijke sancties, om de druk op het strafrechtsysteem te
verlichten.
Een voorbeeld hiervan is de Wet Mulder, die lichte verkeersovertredingen uit het strafrecht heeft
gehaald en onder het bestuursrecht heeft geplaatst. Hierdoor wordt het strafrecht minder belast
met zaken die relatief eenvoudig kunnen worden afgehandeld, wat ruimte schept voor complexe of
ernstige strafzaken.
Onder invloed van instrumentaliteit ontstaat een strafrecht dat functioneert als een efficiënte
'lopende band'. Zaken worden snel en routinematig afgehandeld, waardoor de capaciteit maximaal
benut wordt. Tegelijkertijd bestaat hierbij het risico dat rechtsbeschermende waarborgen in het
gedrang komen. Uniformiteit en snelheid kunnen namelijk ten koste gaan van de individuele
rechtvaardigheid en maatwerk, wat van belang is in gevallen waar standaardprocedures
onvoldoende recht doen aan de specifieke omstandigheden.
,Kennisclip 2 Rechtsbescherming
Het model van rechtsbescherming binnen het strafprocesrecht legt de nadruk op het waarborgen
van een eerlijke procedure en het voorkomen van onrechtmatige veroordelingen. Anders dan bij
instrumentaliteit, waar efficiëntie centraal staat, is bij rechtsbescherming het proces ingericht als
een soort 'hindernisbaan', waarin beperkingen worden aangebracht om de macht van de staat te
controleren en fouten te voorkomen.
Kenmerken van rechtsbescherming zijn:
Betrouwbaarheid van de uitkomsten
Het strafproces moet zodanig zijn ingericht dat de resultaten betrouwbaar en rechtvaardig zijn. Er
bestaat vaak wantrouwen tegenover onderzoeksresultaten van politie en justitie, zoals
getuigenverklaringen of technisch bewijs, omdat deze niet altijd onfeilbaar zijn. Daarom wordt de
terechtzitting als cruciaal moment gezien: hier wordt het onderzoek grondig getoetst en kunnen
fouten in eerdere fasen worden rechtgezet.
Rechtsmiddelen als correctiemechanisme
Het risico op fouten in het oordeel van de rechter maakt het noodzakelijk om rechtsmiddelen, zoals
hoger beroep of cassatie, toegankelijk te houden. Deze voorzieningen dienen als belangrijke
waarborgen om onjuiste beslissingen te corrigeren en zorgen ervoor dat de rechten van de
verdachte worden beschermd tegen onherstelbare fouten.
Bescherming van de onschuldige
Een tweede kernwaarde is het voorkomen dat onschuldige personen ten onrechte worden
veroordeeld. Dit wordt bereikt door hoge eisen te stellen aan het bewijs en door de verdachte
uitgebreide mogelijkheden te geven om zich te verdedigen. In dubio pro reo – twijfel moet altijd in
het voordeel van de verdachte worden uitgelegd.
Beheersing van staatsmacht
Het strafprocesrecht functioneert ook als controlemechanisme op de macht van de staat.
Dwangmiddelen zoals huiszoeking, telefoontaps of voorlopige hechtenis vormen ingrijpende
beperkingen van grondrechten. Daarom zijn strikte voorwaarden en een zorgvuldige toetsing
noodzakelijk. Toch gaat de staat soms verder dan toegestaan, bijvoorbeeld door onrechtmatig
verkregen bewijs of disproportioneel gebruik van bevoegdheden. Het strafprocesrecht moet deze
excessen inperken en ervoor zorgen dat de balans tussen opsporing en grondrechten wordt
bewaakt.
Hoofdstuk 1 Strafprocesrecht
1.1.1. Een tweedelig hoofddoel
Het strafprocesrecht bestaat uit procedureregels waarbinnen strafrechtelijk mag worden
opgetreden in een concreet geval. Ook kent het strafprocesrecht bevoegdheden toe aan mensen
met een bepaalde functie, zoals bijzonder opsporingsambtenaren (BOB), rechters en advocaten. De
onafhankelijke rechter is bevoegd een rechtelijke veroordeling tot stand te brengen indien hij de
overtuiging heeft dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, blijkens artikel 338 SV. Is
hij niet overtuigd van de schuld van de verdachte, dan volgt vrijspraak.
Hoofdoelen van het strafprocesrecht zijn de juiste toepassing van het materiele strafrecht en
het voorkomen van de bestraffing van onschuldigen. Veel voorzieningen in het
strafprocesrecht hebben een waarborgkarakter, die maken dat de verdachte zich kan verdedigen,
zoals het recht op een eerlijk proces.
Om het straffen van onschuldigen te voorkomen geldt het ‘dubio pro reo’ beginsel, verdachte is
onschuldig tot het tegendeel is bewezen. Als er wel een onschuldige is gestraft doordat de rechter
heeft gedwaald kan er in uitzonderlijke situaties herziening worden gevraagd, artikel 457 Sv.
,Geconcludeerd kan worden dat het strafprocesrecht continu de afweging maakt wat een
aanvaardbare kans is op een rechtelijke dwaling, omdat schuldigen moeten worden bestraft en
onschuldigen vrij moeten worden gehouden van een veroordeling binnen het strafprocesrecht.
1.1.2. Bijkomende doelen
Bijkomende doelen van het strafprocesrecht:
1. Eerbiediging van de rechten en vrijheden van verdachten
Het gaat hier onder andere om waarborgen tegen lichtvaardige vervolging. Hieronder valt
ook het zwijgrecht en dat de verdachte niet gedwongen kan worden bewijs tegen zichzelf
te leveren, het nemo-teneturbeginsel.
2. Eerbiediging van de rechten en vrijheden van andere betrokkenen
Getuigen, slachtoffers en het voorkomen van secundaire victimisatie.
3. Procedurele rechtvaardigheid
Verdachten moeten worden gehoord in een eerlijke procedure. Het laatste woord is aan de
verdachte. Dit voor het waarborgen van een juiste beslissing.
4. Demonstratiefunctie
De terechtzitting is openbaar en maakt een publieke controle op berechting mogelijk. Het
vormt daarmee een waarborg tegen willekeurige bestraffing. Het uitsluiten van
onrechtmatig verkregen bewijs behoort ook tot deze grond.
5. Voorkomen van eigenrichting
Het volgen van een niet wettelijk geregelde handhavingsmethode waarbij dwang of geweld
wordt toegepast. De overheid heeft het geweldsmonopolie om ongewenste gevolgen te
voorkomen.
1.1.3. Strafproces en waarheidsvinding
Waarheidsvinding is geen zelfstandig doel van de strafvordering maar een afgeleid doel, van de
juiste toepassing van de strafwet. Er dient immers enkel bewezen te worden dat de verdachte het
ten laste gelegde feit heeft begaan. Het motief vormt wel een aspect van de strafmaat maar is niet
doorslaggevend voor een veroordeling. Het gaat dus om de vraag of een veroordeling verantwoord
is.
, Berechting door een onbevooroordeelde rechter brengt mee dat de rechter niet van de juistheid
van een eerder vonnis mag uitgaan (denk bijvoorbeeld als twee verdachten apart terecht staan
voor het medeplegen van een feit). Dit wordt procedurele rechtvaardigheid genoemd. Feiten die
door verdachte worden ontkend, verdienen in het algemeen een grondiger onderzoek en een
zorgvuldiger beoordeling dan feiten die door de verdachte worden erkend. De verdachte kan
daarmee dus enige invloed uitoefenen op het vooronderzoek. De partijwaarheid voert dus de
boventoon in het strafprocesrecht.
1.1.4. Strafproces en rechtsbescherming
In een rechtstaat worden de verhoudingen tussen de overheid en de burger beheerst door de rule
of law. Dat betekent dat de overheid niet boven de wet staat, maar daaraan is
onderworpen. Machtsuitoefening door de overheid mag alleen op basis van een door het recht
toegekende bevoegdheid en binnen de door het recht getrokken grenzen.
Rechtsbescherming is volgens de auteurs geen hoofddoel van het strafprocesrecht want:
1. Rechtsbescherming is onderdeel van het publiekrecht en daardoor een niet op zichzelf
staand doel van het strafprocesrecht.
2. Ten behoeve van waarheidsvinding mag de overheid opsporingsbevoegdheden en
dwangmiddelen inzetten, dit staat haaks op de rechtsbescherming van de burger.
3. Tot plicht van de overheid behoort ook dat zij de burger beschermt tegen de door
medeburgers gepleegde misdaden, niet enkel tegen de overheid zelf. Verzaking van die
plicht is door het EHRM aangemerkt als een schending van het EVRM.
4. Rechtsbescherming richt zich niet alleen tegen de overheid vanuit het oogpunt van de
verdachte maar ook voor derden en getuigen. In een ander geval zou dit leiden tot
eenzijdigheid.
1.1.5. Noodzakelijke afwegingen
1. Kosten
Vanwege kosten moet een afweging gemaakt worden tussen doel en middel. Denk aan
keuze voor één rechter of meervoudige kamer.
2. Hoe meer er voor verdachte op het spel staat, hoe meer onderzoek
Als er zwaardere straffen boven het hoofd van de verdachte hangen, is het logisch dat er
meer onderzoek wordt gedaan om zijn onschuld te bewijzen.
3. Hoe ernstiger het feit, hoe groter het belang naar opheldering van misdrijf
Heeft te maken met ernst van het misdrijf tegenover de maatschappij en hoe groter de
behoefte aan opheldering.
4. Alle doelen moeten worden gerealiseerd – instrumentaliteit vs
rechtsbescherming
Dit betekent dat er een afweging wordt gemaakt tussen een eerlijk proces, zwijgrecht en
waarheidsvinding.
Het strafprocesrecht balanceert tussen instrumentaliteit (opsporingsbevoegdheden) en
rechtsbescherming (waarborgen tegen misbruik). Dit vereist een afweging op basis van
proportionaliteit, subsidiariteit en de ernst van het misdrijf.