Wat is kennis?
In de breedste zin is wetenschap een manier om tot kennis te komen. Epistemologie= kennisleer. Een
gangbare manier om kennis te definiëren is aan de hand van drie kenmerken die worden gekoppeld
aan het concept kennis:
1. Het is een opvatting
2. De opvatting moet waar zijn
3. Er moet een rechtvaardiging bestaan voor de opvatting (bijvoorbeeld gezien, of verschillende
onafhankelijke waarnemers etc.)
Kennis: een opvatting die waar en gerechtvaardigd is.
Er moet een rechtvaardiging bestaan voor de opvatting, om toevallig ware opvattingen uit te sluiten
als kennis.
Meningen worden vaak gekenmerkt door gebrekkige rechtvaardiging voor de opvatting. Het
belangrijkste element dat een mening kenmerkt, is dat er geen noodzaak is om er een sterke
rechtvaardiging voor te geven. Om van kennis te spreken moet er echter wel een goede
rechtvaardiging bestaan voor de opvatting.
Twijfel en zoektocht
Charles Sanders Peirce betoogde dat de mens van nature bepaalde zekere opvattingen wil hebben
over de wereld en dat twijfel over bepaalde opvattingen een gevoel van onrust kan veroorzaken.
Peirce begint met de aanname dat er 2 mogelijke toestanden zijn waarin de mens zich kan bevinden:
- Overtuigingstoestand
- Toestand van twijfel “Doubt is an uneasy and dissatisfied state form which we struggle to free
ourselves and pass into the state of belief; while the latter is a calm and satisfactory state”
Peirce betoogde dat wetenschappelijk onderzoek de beste methode is om van twijfel af te komen,
maar ook dat er, naast wetenschap, alternatieve methoden zijn. Andere methoden om wankelingen
in je opvattingen te voorkomen of op te lossen waren volgens hem:
- Methode van volharden en vermijden
- Methode van autoriteit
- Wetenschappelijke methode
- A-priori-methode
Methode van volharden en vermijden
Het uit de weg gaan van alle situaties en personen die twijfel in ons kunnen oproepen.
Voorbeeld: Die ene collega die eigenlijk geen interesse heeft om nieuwe suggesties voor een
bepaalde aanpak of procedure te horen.
Methode van autoriteit
Het ‘fixeren’ van opvattingen door een beroep te doen op autoriteit. Bij deze vorm van fixatie leggen
wij de verantwoordelijkheid voor de vorming van onze overtuigingen deels neer bij de mensen om
ons heen. Een beroep doen op autoriteiten is vaak een pragmatische strategie, zeker in het primair en
secundair onderwijs, maar het is niet de methode van de wetenschapper
Voorbeeld: Ik heb op TV gehoord dat 4 professoren zeggen dat sporten gezond is.
,A-priori-methode
Wordt ingezet wanneer het niet mogelijk is om twijfel te voorkomen door blootstelling aan
informatie, die mogelijk de autoriteit waarop ik mij beroep in twijfel trekken.
Bij de a-priori-methode wordt er vanuit gegaan dat sommige opvattingen eigenschappen bezitten die
hen aantrekkelijk maken (klinkt logisch of wat een geruststellend idee). Of lijken goed aan te sluiten
bij bepaalde voorkeuren en opvattingen die we hebben
Dus: wanneer je een overtuiging laat afhangen van voorkeuren.
Wetenschappelijke methode
Volgens Peirce de best methode om twijfel over opvattingen te verminderen. Het verzamelen van
nieuwe gegevens over de wereld om zo opvattingen te vormen welke meer stroken met de
werkelijkheid is volgens Peirce de essentie van wetenschap.
Wetenschap als zoektocht naar kennis
Er is niet één wetenschappelijke methode, maar de moderne wetenschap hanteert verscheidene
methoden.
Filosoof Ryle (1947) omschrijft het verschil tussen weten dat en weten hoe. Dit onderscheid is nuttig
om de verschillende doelen van wetenschap te begrijpen.
- Fundamenteel onderzoek weten dat; het verkrijgen van kennis en begrip. Naast het
systemisch beschrijven van de werkelijkheid, beoogt fundamenteel onderzoek met name te
verklaren waarom dingen zijn zoals ze zijn. Dit laatste doen fundamentele wetenschappers
vaak door het construeren van hypothesen en theorieën die kunnen bijdragen aan het
verklaren van fenomenen.
- Toegepast onderzoek weten hoe; hete toepassen van verworven kennis om bepaalde
problemen op te lossen, om onze maatschappij te verbeteren of om bepaalde nieuwe
technologieën te ontwikkelen. De wetenschapper legt de nadruk op het uitoefenen van
controle op bepaalde gebeurtenissen of fenomenen, of het inzetten van kennis om
technologie te ontwikkelen.
Fundamenteel en toegepast onderzoek zijn met elkaar in samenspel. Soms helpt ‘weten dat’ namelijk
om te komen tot ‘weten hoe’.
Belangrijk om bij de zoektocht naar kennis goed oog te houden voor de kwaliteit en betrouwbaarheid
van bronnen. Hierbij kun je bijvoorbeeld de CRAAP-criteria hanteren.
CRAAP= https://www.youtube.com/watch?v=_M1-aMCJHFg&t=5s (NOG KIJKEN)
Currency= recent
Relevance= relevantie
Authority= autoriteit van de auteur
Accuracy= nauwkeurigheid
Purpose = doel van de auteur bij het schrijven
Definities van wetenschap
Wetenschap wordt gekenmerkt door methoden en werkwijzen.
Alledaagse definitie (Chalmers, 1999); Wetenschap is een verzameling van kennis die afkomstig is van
de zintuigen.
Een belangrijk kenmerk van de wetenschap is dat het empirisch is (afkomstig van ervaringen en
waarneming).
,Wetenschap is meer dan een verzameling van empirische kennis. Wetenschap gebruikt en leunt ook
op theorie.
Heliocentrisch model (Galileo Galilei); de zon is het middelpunt van het universum.
Wetenschap: normatief versus descriptief
Een belangrijk thema binnen de wetenschap is objectiviteit van kennis , maar ook in duiding. Kennis
moet vrij zijn van waardeoordelen en niet-verifieerbare claims.
- Descriptieve beweringen: “wat is”. “sporters leven langer’, ‘rokers leven korter’ en ‘een IQ
van 90 is beneden gemiddeld’.
- Normatieve bewegingen: ‘wat wenselijk is”. ‘je moet voldoende sporten, want dat is gezond’,
‘een IQ van 90 is niet zo goed, want dat is beneden gemiddeld’.
Het is niet vanzelfsprekend om een descriptieve uitspraak zomaar door te trekken naar een
normatieve uitspraak. Sommige vinden dat wetenschap zich enkel met descriptieve uitspraken bezig
moet houden, zonder zich bezig te houden met normatieve oordelen.
Studietaak 1
De vraag “hoe wij de wereld kunnen leren kennen”, duikt als eerst in Europa op bij de oude Grieken
rond 600 voor Christus.
Oude Griekenland (600-200 v.Chr.)
Middeleeuwen (ca. 1500) de oude Griekse filosofie raakt vermengd met de geloofsbeginselen van het
Christendom.
Romeinse Rijk: nadruk van de filosofie ligt meer op ethiek, recht en politiek.
Vooral op basis van het werk van Aristoteles formuleert de katholieke kerk het Aristotelisch-
Christelijke wereldbeeld dat beschrijft hoe het universum in een perfecte, goddelijke balans is, met de
aarde als middelpunt. Het enige dat die balans verstoort, is de mens. Het doel van dit wereldbeeld is
dan ook niet zozeer om de ware aard van de wereld te achterhalen, maar om de zondige mens voor
te schrijven hoe de wereld, en de plaats van de mens daarin, begrepen moet worden. Kritische
vragen over hoe de wereld nu echt is verdwijnen daarmee naar de achtergrond.
Pas in de nadagen van de middeleeuwen komt daar weer verandering in. Kritische denkers beginnen
het juk van het geloof af te werpen en proberen tot een meer wereldlijke filosofie over de
werkelijkheid te komen. Hiermee breekt de zogenaamde wetenschappelijke revolutie aan. Deze term
verwijst naar een periode van grofweg 200 jaar die zich afspeelt direct na de middeleeuwen. Het
betreft een periode waarin men het klassieke Aristotelisch-Christelijke wereldbeeld begint los te laten
en dit inruilt voor een modernere wetenschappelijke kijk op de wereld zoals wij die tegenwoordig
kennen.
- 1543: beginpunt wetenschappelijke revolutie, door de publicatie De revolutionibus Orium
Coelesteium (Nicolaus Copernicus). Hierin beschrijft Copernicus een heliocentrisch model van
ons zonnestelsel waarmee hij in staat is om de bewegingen van planeten, maan en zon op
een veel eenvoudiger manier te verklaren. Het dogmatische kerkelijke wereldbeeld werd
verlaten en men ging de wereld op een meer mechanische manier zien.
Wetenschapsgeschiedenis in hoofdlijnen
, ca. 600 v.Chr. – 200 v.Chr. Griekse filosofie vormt de basis voor ons wetenschappelijke denken met de
tegenstelling tussen rationalisme en empirisme.
ca. 200 v.Chr. – 500 n.Chr. Romeinse filosofie baseert zich op de oude Grieken en richt zich vooral op
praktische zaken als ethiek, recht en politiek.
ca. 500 – 1500 Middeleeuwse geestelijken vermengen kerkelijke dogma’s met antieke filosofie om het
christelijk wereldbeeld te schragen.
ca. 1500 – 1700 Wetenschappelijke revolutie vindt plaats waarin het Aristotelisch-Christelijke
wereldbeeld wordt vervangen door een mechanistisch wereldbeeld.
ca. 1700 – 1800 Periode van de Verlichting waarin dogmatisch geloof in autoriteiten wordt ingeruild
voor het gebruik van het kritisch verstand. Opkomst van het kritisch denken.
ca. 1800 – heden Moderne tijd waarin de wetenschap een hoge vlucht neemt en aanzet tot de
industriële en digitale revolutie.
1687: Afsluiting periode ontwakening van de mens. Philisophiae Naturalis Principia MAthemetica
(Isaac Netwon). Omschrijft het principe van zwaartekracht. Start Mechanisering van het wereldbeeld
in de natuurkunde.
1859: voltooiing van de wetenschappelijke revolutie. On the Origin of Species (Charles Darwin).
Grondleggers van de moderne psychologie: Wilhelm Wundt, William James en Sigmund Freud.
Burruhus F. Skinner; behaviorisme. 1938 the Bahavior of Organisms; voltrekking van de
wetenschappelijke revolutie in de psychologie.
1.1 Het correspondentieprobleem
Met een focus op het menselijk vermogen om kennis te vergaren van de wereld, komen we dus
dichter bij de essentie van de wetenschappelijke revolutie, namelijk het groeiende besef dat de basis
van ons begrip van de wereld wordt gevormd door ons feilbaar perceptueel en cognitief systeem.
“Hoe kunnen wij kennis verzamelen over de wereld, en zeker weten dat deze kennis correct is?”.
Ontologie: ons standpunt over de aard van de wereld, het beschrijft hoe wij denken dat de realiteit
de essentie is.
Voorbeeld ontologisch standpunt: De mens moet begrepen worden als een lerende, biologische
machine, die wetmatig op de omgeving reageert.
Epistemologie: gaat niet over de wereld zelf, maar over de manier waarop wij iets kunnen weten over
de wereld. Het is dus ons standpunt over hoe we menen kennis op te kunnen doen over objecten die
we onderzoeken. Het is dus fundamenteel van aard.
Correspondentieprobleem: draait om de vraag hoe de inhoud van ons bewustzijn samenhangt met
de werkelijkheid. Als we aannemen dat er een materiële wereld is, en constateren dat wij een
innerlijk bewustzijn hebben, hoe kunnen wij dan zeker weten dat onze ideeën over de materiële
wereld corresponderen met die wereld zelf?
1.2 De Griekse oudheid
- Socrates: kritisch over het gebruik van waarneming als basis voor onze kennis. Socrates wist
één ding, namelijk dat hij niets weet. Het idee dat kennis onbereikbaar is noemen we
scepticisme. We zullen nooit zeker weten of de kennis in ons bewustzijn correspondeert met
de wereld buiten ons bewustzijn.