Toetsing:
- 5 EC
- Individuele schriftelijke toets (op locatie)
- Je krijgt een casus, daar komen diverse vragen over.
- De vraag is dan om de lesstof toe te voegen op die casus.
Week 1 – Complexe vraagstukken (07-02-2025)
Plan van aanpak
- Een document waarin je op kerkachtige en doelgerichte wijze de aanpak voor het oplossen van
een vraagstuk voor de opdrachtgever beschrijft.
Wat zit erin?
1) Beschrijving van opdrachtgever
2) Het vraagstuk achter de opdrachtgever
a. Achtergrond vraagstuk (context, betrokken stakeholders, etc.)
b. concrete managementvraagstuk
3) Het beroepsproduct
a. opbouw/inbouw en type beroepsproduct (advies, analyse, handeling, fabricaat, ontwerp)
b. De omgang van het beroepsproduct
c. Organisatorische randvoorwaarden van het beroepsproduct
4) Kennisverzameling
a. deelonderzoeken, met daarbij concreet aangegeven welke onderzoeksmethoden je gaat
gebruiken, wie je gaat bevragen en op welke wijze.
b. Hoe je theorie/modellen gaat gebruiken.
c. Hoe je de verzamelde data wilt gaan analyseren.
5) Financiën
a. Globaal overzicht van welke kosten en baten mogelijk gepaard gaan met je beroepsproduct
(inschatting).
b. Op welke wijze je dat overzicht wilt gaan geven (financieel model) en mogelijk bronnen.
6) Projectplanning
a. Work-breakdown structure en tijdsplanning middens een Gantt-Chart.
Smart Transities – Leerjaar 3, Kwartiel 3 - SJ
, We gebruiken niet meer het woord probleem, maar VRAAGSTUK.
Probleem associëren we met iets negatiefs.
Wat zijn complexe vraagstukken?
(Messy problems, wicked problems, taaie problemen)
- Unieke vraagstukken
- Geen duidelijk definitie
- Oneindig
- Geen goed of fout
- Elk probleem is een symptoom van een ander probleem
Soorten complexiteit
1) Inhoudelijk = het vraagstuk komt voort uit de inhoud van het vraagstuk zelf.
- Multidimensionaal (je moet rekening houden met meerdere factoren)
- Multidisciplinair (de oplossing vraagt meerdere disciplines)
- Systemisch (je hebt een variabel, maar dat wordt aangestuurd door een andere factor)
- Dillema’s (2 mogelijke opties, die je tegen elkaar moet afwegen)
- Ambiguïteit (het kan verschillende dingen betekenen, het duidt niet op 1 ding)
2) Sociaal = vraagstukken waarbij menselijke interacties en belangen een rol spelen.
- Multi-actor betrokkenheid (meerdere betrokkenen die naar het vraagstuk kijken)
- Contrasterende opvattingen (de betrokkenen zien een vraagstuk vanuit eigen normen / waarde)
- Verschillende belangen (de betrokkenen willen wat anders van het vraagstuk)
- Ambigue participatie (mensen zeggen ze doen mee, maar eigenlijk werken ze het ‘tegen’)
3) Contextueel = Complexiteit die voorkomt uit de omgeving waarin een vraagstuk zich bevindt.
- Arbitraire systeemgrenzen (het is niet duidelijk wat de systeemgrens is)
- Bewegende speelvelden (DESTEP, zijn er veranderen in de context?)
- Contextgestuurde fixaties (bij de context zijn er fixaties, wat is goed?)
- Culturele diversiteit (er wordt vanuit verschillende achtergronden naar een vraagstuk gekeken)
4) Psychologisch = Uitdagingen die ontstaan door de menselijke psyche bij het omgaan met
vraagstukken.
- Cognitieve grenzen (kan ik het allemaal wel overzien?)
- Beperkte maakbaarheid (er zijn maar beperkte tools, niet alles kan 100% zoals iedereen wilt)
- Niet terug te draaien consequenties (impact, als een maal iets gebeurd, kan je niet meer terug)
- Connotatie met zwaarte (mentale uitdaging om een objectief afgewogen beslissing te nemen)
Smart Transities – Leerjaar 3, Kwartiel 3 - SJ
- 5 EC
- Individuele schriftelijke toets (op locatie)
- Je krijgt een casus, daar komen diverse vragen over.
- De vraag is dan om de lesstof toe te voegen op die casus.
Week 1 – Complexe vraagstukken (07-02-2025)
Plan van aanpak
- Een document waarin je op kerkachtige en doelgerichte wijze de aanpak voor het oplossen van
een vraagstuk voor de opdrachtgever beschrijft.
Wat zit erin?
1) Beschrijving van opdrachtgever
2) Het vraagstuk achter de opdrachtgever
a. Achtergrond vraagstuk (context, betrokken stakeholders, etc.)
b. concrete managementvraagstuk
3) Het beroepsproduct
a. opbouw/inbouw en type beroepsproduct (advies, analyse, handeling, fabricaat, ontwerp)
b. De omgang van het beroepsproduct
c. Organisatorische randvoorwaarden van het beroepsproduct
4) Kennisverzameling
a. deelonderzoeken, met daarbij concreet aangegeven welke onderzoeksmethoden je gaat
gebruiken, wie je gaat bevragen en op welke wijze.
b. Hoe je theorie/modellen gaat gebruiken.
c. Hoe je de verzamelde data wilt gaan analyseren.
5) Financiën
a. Globaal overzicht van welke kosten en baten mogelijk gepaard gaan met je beroepsproduct
(inschatting).
b. Op welke wijze je dat overzicht wilt gaan geven (financieel model) en mogelijk bronnen.
6) Projectplanning
a. Work-breakdown structure en tijdsplanning middens een Gantt-Chart.
Smart Transities – Leerjaar 3, Kwartiel 3 - SJ
, We gebruiken niet meer het woord probleem, maar VRAAGSTUK.
Probleem associëren we met iets negatiefs.
Wat zijn complexe vraagstukken?
(Messy problems, wicked problems, taaie problemen)
- Unieke vraagstukken
- Geen duidelijk definitie
- Oneindig
- Geen goed of fout
- Elk probleem is een symptoom van een ander probleem
Soorten complexiteit
1) Inhoudelijk = het vraagstuk komt voort uit de inhoud van het vraagstuk zelf.
- Multidimensionaal (je moet rekening houden met meerdere factoren)
- Multidisciplinair (de oplossing vraagt meerdere disciplines)
- Systemisch (je hebt een variabel, maar dat wordt aangestuurd door een andere factor)
- Dillema’s (2 mogelijke opties, die je tegen elkaar moet afwegen)
- Ambiguïteit (het kan verschillende dingen betekenen, het duidt niet op 1 ding)
2) Sociaal = vraagstukken waarbij menselijke interacties en belangen een rol spelen.
- Multi-actor betrokkenheid (meerdere betrokkenen die naar het vraagstuk kijken)
- Contrasterende opvattingen (de betrokkenen zien een vraagstuk vanuit eigen normen / waarde)
- Verschillende belangen (de betrokkenen willen wat anders van het vraagstuk)
- Ambigue participatie (mensen zeggen ze doen mee, maar eigenlijk werken ze het ‘tegen’)
3) Contextueel = Complexiteit die voorkomt uit de omgeving waarin een vraagstuk zich bevindt.
- Arbitraire systeemgrenzen (het is niet duidelijk wat de systeemgrens is)
- Bewegende speelvelden (DESTEP, zijn er veranderen in de context?)
- Contextgestuurde fixaties (bij de context zijn er fixaties, wat is goed?)
- Culturele diversiteit (er wordt vanuit verschillende achtergronden naar een vraagstuk gekeken)
4) Psychologisch = Uitdagingen die ontstaan door de menselijke psyche bij het omgaan met
vraagstukken.
- Cognitieve grenzen (kan ik het allemaal wel overzien?)
- Beperkte maakbaarheid (er zijn maar beperkte tools, niet alles kan 100% zoals iedereen wilt)
- Niet terug te draaien consequenties (impact, als een maal iets gebeurd, kan je niet meer terug)
- Connotatie met zwaarte (mentale uitdaging om een objectief afgewogen beslissing te nemen)
Smart Transities – Leerjaar 3, Kwartiel 3 - SJ