Samenvatting AFP 5
Les 1 – Informatie verzamelen, psychiatrisch onderzoek,
het Bio psychosociaal model en
ontwikkelingspsychologie
Leerdoelen
1. heeft kennis van de algemene psychiatrie zoals staat beschreven in Clijsen e.a
hoofdstuk 1 & 2 van leerboek psychiatrie (Koenen & Van Piere, 2015) en kan
ervaringen, voorkennis benoemen over psychiatrie binnen de werkles.
2. verzamelt informatie over het algemeen psychisch functioneren van een
zorgvrager en kan hierbij de verschillende domeinen benoemen voor
observatie.
3. heeft kennis van het psychiatrisch onderzoek volgens Hengelveld en weet
deze toe te passen binnen casuïstiek (KBS) in de werkles.
4. is in staat het ontstaan van afwijkend gedrag te verklaren vanuit het bio
psychosociaal model en kan dit vertalen naar het stress –
kwetsbaarheidsmodel. Hierdoor kan de student het ontstaan en voortduren
van afhankelijk gedrag verklaren.
5. kent het verschil tussen classificeren (DSM) en diagnosticeren. De student kan
aangeven wat DSM classificatie is en wat het doel is van de DSM en wat de
voor-en nadelen van de DSM zijn ( classificatiesysteem voor psychische
aandoeningen).
6. heeft kennis van ontwikkelingspsychologie volgens literatuur
Informatie over het algemeen psychisch functioneren van een
zorgvrager en de verschillende domeinen waarop je kan
observeren
Psychische gezondheid
Gaat over het welzijn van mensen op cognitief, emotioneel en sociaal gebied.
Wanneer het op één van deze gebieden misgaat, kan iemand psychische
problemen ondervinden.
De 3 domeinen waarop je het psychisch functioneren kan observeren
Cognitieve functies (kennen) - Denkprocessen: tempo, beloop,
verwerken van informatie samenhang en inhoud
- Intellectuele functies: taal en
rekenen
- Executieve functies
(controlefuncties): plannen en
organiseren
- Bewustzijn, aandacht en
concentratie
- Oriëntatie en decorumbesef
(lichaamsbesef)
- Waarneming en herkenning
Affectieve functies (voelen) vooral - Emoties en gevoelens
, stemming en lichaamsbeleving - Stemming: eufoor (overdregen
vrolijk en opgewekt)/dysfoor
(somber, prikkelbaar, angstig en/of
rusteloos)
- Expressie: vlak, sterk of zwak
- Somatische stemmings- en
angstequivalenten: spierspanning,
blozen, kortademig, transpireren
- Pseudoneurologische klachten: OLK
(onverklaarbare lichamelijke
klachten) / PNEA (psychologische
niet-epileptische aanvallen)
Conatieve functies (willen) - Psychomotoriek:
tremoren/tics/katatonie
(terugtrekgedrag of herhalend
gedrag)
- Mimiek en gestiek: gebaren
- Spraak: vocale tics/ mutisme
(zwijgen) / echolalie (dwangmatig
herhalen van woorden of zinnen)
- Persoonlijkheidstrekken
- Ontremd, dwangmatig of impulsief
gedrag
- Coping (afweermechanismen)
Cognitieve functies organiseren, denken, plannen, energie, overzicht,
geheugen, impulsbeheersing, helikopterview
Affectieve functies genieten, emoties, blij, somber, eenzaam, vlak, afhankelijk
Conatieve functies doorzettingsvermogen, wilskracht, motivatie
Het psychiatrisch onderzoek volgens Hengelveld
Doelen van psychiatrisch onderzoek:
- Status mentalis: vaststellen van psychiatrische symptomen en het beloop
hiervan
- Opsporen van oorzaken: lichamelijke oorzaken, erfelijke belasting, sociale
factoren en kwetsbaarheid
- Vaststellen van de ernst van de gevolgen en beperkingen
Wat ga je doen bij psychiatrisch onderzoek?
- Observeren: uiterlijk, houding, symptomen, ziektebesef, ziekte-inzicht,
gevoelens, reacties en manier van contact maken
- Speciële anamnese: ga in gesprek met de cliënt zelf en stel in gerichte
vragen. Vraag vooral naar ervaringen, denkbeelden en gevoelens
- Hetero anamnese: ga in gesprek met familie ne naasten. Breng de
samenstelling van het ouderlijk gezin in beeld, en verhoudingen en ziektes
binnen het gezin
- Biografische anamnese: levensgeschiedenis, gezin van oorsprong en
zelfbeschrijving.
,Hoofdgroepen
- Eerste indruk uiterlijk (lichamelijke kenmerken, zelfzorg, gelaat,
leeftijdsschatting), contact en houding (handdruk, oogcontact),
klachtenpresentatie (lijdensdruk, dramatiseren, detaillistisch), ziektebesef,
ziekte-inzicht, gevoelens en reacties opgewerkt bij onderzoeker
- Cognitieve functie bewustzijn, aandacht en concentratie, oriëntatie,
intellectuele functies, inprenting en geheugen, voorstelling, waarneming,
zelfbeleving, lichaamsbeleving, agnosie, denken (tempo, samenhang en
inhoud)
- Affectieve functie stemming en affect (eufoor, dysfoor), expressie,
somatische stemmings en -angstequivalenten (spierspanning, blozen,
tachycardie), pseudoneurologische klachten (bijv. doen alsof je er even niet
bent)
- Conatieve functie psychomotoriek, mimiek en gestiek (gebaren), spraak
(vocale tics), driftleven, wilsleven, gedrag, motivatie, persoonlijkheidstrekken,
afweermechanismen (humor, onderdrukken)
- Persoonlijkheid
Het bio psychosociaal model
Model over het menselijk functioneren, waarbij gekeken wordt naar 3 factoren die
invloed hebben op het ontstaan van afwijkend gedrag.
Biologisch geslacht, aanleg, erfelijkheid, aantoonbare lichamelijke ziekten en
hersenziekten (dementie), algehele conditie, medicijnen, alcohol, drugs en
voeding
Psychologisch persoonlijkheid, karaktertrekken, emoties, overtuigingen, coping
en post trauma
Sociaal vrienden, familie, cultuur, wonen, werk, sociaal economisch status
(SES)
Het stress kwetsbaarheidsmodel
Model dat de relatie tussen stress en kwetsbaarheid in beeld brengt, en welk
effect dit heeft op het ontstaan van pathologie
- De dalende lijn geeft de grens aan tussen gezondheid en pathologie
, - Als je erg kwetsbaar bent, kan weinig stress al snel omslaan in pathologie
- Als je niet kwetsbaar bent, kan je goed tegen veel stress. Deze stress zal dus
niet snel omslaan in pathologie
Verschil tussen classificeren (DSM) en diagnosticeren
Classificeren
Verwijst naar het categoriseren van psychische stoornissen op basis van hun
symptomen en kenmerken volgens een gestandaardiseerd classificatiesysteem
zoals de DSM. De DSM classificeert stoornissen op basis van symptoomcriteria,
duur, ernst en functionele beperkingen, waardoor het mogelijk wordt om
patiënten te identificeren en te categoriseren op basis van hun specifieke
psychopathologie.
Diagnosticeren
Verwijst naar het proces van het stellen van een diagnose bij een individu op
basis van de symptomen en bevindingen die bij die persoon worden
waargenomen, in overeenstemming met de criteria die zijn vastgesteld in de
classificatiesystemen zoals de DSM. Het diagnosticeren omvat het verzamelen
van informatie over de symptomen, de medische geschiedenis, het psychosociale
functioneren en andere relevante factoren, en het vervolgens vergelijken van
deze informatie met de criteria die zijn vastgesteld voor specifieke psychische
stoornissen.
Les 2 – Behandelvormen en farmacotherapie,
Eetstoornissen en Kind en jeugdpsychiatrie
Leerdoelen
1. heeft kennis van de behandelvormen binnen de psychiatrie, kennis van de
basisprincipes en achtergrond van cognitieve gedragstherapie,
psychotherapie, schematherapie, leertheorie zelfhulp, systeemtherapie,
EMDR, narratieve therapie, sociotherapie;
2. heeft basiskennis van de farmacologie.
3. kennis van verschillende vormen van eetstoornissen waarbij oorzaken,
symptomen, diagnostiek benoemd kunnen worden. Men
4. heeft kennis genomen van bejegening, behandeling en begeleiding en kan dit
in de werk-les laten zien aan de hand van een KBS.
5. kennis van geschiedenis, doelgroepen, diagnostiek, behandeling en
begeleiding bij kind en jeugdpsychiatrie.
Les 1 – Informatie verzamelen, psychiatrisch onderzoek,
het Bio psychosociaal model en
ontwikkelingspsychologie
Leerdoelen
1. heeft kennis van de algemene psychiatrie zoals staat beschreven in Clijsen e.a
hoofdstuk 1 & 2 van leerboek psychiatrie (Koenen & Van Piere, 2015) en kan
ervaringen, voorkennis benoemen over psychiatrie binnen de werkles.
2. verzamelt informatie over het algemeen psychisch functioneren van een
zorgvrager en kan hierbij de verschillende domeinen benoemen voor
observatie.
3. heeft kennis van het psychiatrisch onderzoek volgens Hengelveld en weet
deze toe te passen binnen casuïstiek (KBS) in de werkles.
4. is in staat het ontstaan van afwijkend gedrag te verklaren vanuit het bio
psychosociaal model en kan dit vertalen naar het stress –
kwetsbaarheidsmodel. Hierdoor kan de student het ontstaan en voortduren
van afhankelijk gedrag verklaren.
5. kent het verschil tussen classificeren (DSM) en diagnosticeren. De student kan
aangeven wat DSM classificatie is en wat het doel is van de DSM en wat de
voor-en nadelen van de DSM zijn ( classificatiesysteem voor psychische
aandoeningen).
6. heeft kennis van ontwikkelingspsychologie volgens literatuur
Informatie over het algemeen psychisch functioneren van een
zorgvrager en de verschillende domeinen waarop je kan
observeren
Psychische gezondheid
Gaat over het welzijn van mensen op cognitief, emotioneel en sociaal gebied.
Wanneer het op één van deze gebieden misgaat, kan iemand psychische
problemen ondervinden.
De 3 domeinen waarop je het psychisch functioneren kan observeren
Cognitieve functies (kennen) - Denkprocessen: tempo, beloop,
verwerken van informatie samenhang en inhoud
- Intellectuele functies: taal en
rekenen
- Executieve functies
(controlefuncties): plannen en
organiseren
- Bewustzijn, aandacht en
concentratie
- Oriëntatie en decorumbesef
(lichaamsbesef)
- Waarneming en herkenning
Affectieve functies (voelen) vooral - Emoties en gevoelens
, stemming en lichaamsbeleving - Stemming: eufoor (overdregen
vrolijk en opgewekt)/dysfoor
(somber, prikkelbaar, angstig en/of
rusteloos)
- Expressie: vlak, sterk of zwak
- Somatische stemmings- en
angstequivalenten: spierspanning,
blozen, kortademig, transpireren
- Pseudoneurologische klachten: OLK
(onverklaarbare lichamelijke
klachten) / PNEA (psychologische
niet-epileptische aanvallen)
Conatieve functies (willen) - Psychomotoriek:
tremoren/tics/katatonie
(terugtrekgedrag of herhalend
gedrag)
- Mimiek en gestiek: gebaren
- Spraak: vocale tics/ mutisme
(zwijgen) / echolalie (dwangmatig
herhalen van woorden of zinnen)
- Persoonlijkheidstrekken
- Ontremd, dwangmatig of impulsief
gedrag
- Coping (afweermechanismen)
Cognitieve functies organiseren, denken, plannen, energie, overzicht,
geheugen, impulsbeheersing, helikopterview
Affectieve functies genieten, emoties, blij, somber, eenzaam, vlak, afhankelijk
Conatieve functies doorzettingsvermogen, wilskracht, motivatie
Het psychiatrisch onderzoek volgens Hengelveld
Doelen van psychiatrisch onderzoek:
- Status mentalis: vaststellen van psychiatrische symptomen en het beloop
hiervan
- Opsporen van oorzaken: lichamelijke oorzaken, erfelijke belasting, sociale
factoren en kwetsbaarheid
- Vaststellen van de ernst van de gevolgen en beperkingen
Wat ga je doen bij psychiatrisch onderzoek?
- Observeren: uiterlijk, houding, symptomen, ziektebesef, ziekte-inzicht,
gevoelens, reacties en manier van contact maken
- Speciële anamnese: ga in gesprek met de cliënt zelf en stel in gerichte
vragen. Vraag vooral naar ervaringen, denkbeelden en gevoelens
- Hetero anamnese: ga in gesprek met familie ne naasten. Breng de
samenstelling van het ouderlijk gezin in beeld, en verhoudingen en ziektes
binnen het gezin
- Biografische anamnese: levensgeschiedenis, gezin van oorsprong en
zelfbeschrijving.
,Hoofdgroepen
- Eerste indruk uiterlijk (lichamelijke kenmerken, zelfzorg, gelaat,
leeftijdsschatting), contact en houding (handdruk, oogcontact),
klachtenpresentatie (lijdensdruk, dramatiseren, detaillistisch), ziektebesef,
ziekte-inzicht, gevoelens en reacties opgewerkt bij onderzoeker
- Cognitieve functie bewustzijn, aandacht en concentratie, oriëntatie,
intellectuele functies, inprenting en geheugen, voorstelling, waarneming,
zelfbeleving, lichaamsbeleving, agnosie, denken (tempo, samenhang en
inhoud)
- Affectieve functie stemming en affect (eufoor, dysfoor), expressie,
somatische stemmings en -angstequivalenten (spierspanning, blozen,
tachycardie), pseudoneurologische klachten (bijv. doen alsof je er even niet
bent)
- Conatieve functie psychomotoriek, mimiek en gestiek (gebaren), spraak
(vocale tics), driftleven, wilsleven, gedrag, motivatie, persoonlijkheidstrekken,
afweermechanismen (humor, onderdrukken)
- Persoonlijkheid
Het bio psychosociaal model
Model over het menselijk functioneren, waarbij gekeken wordt naar 3 factoren die
invloed hebben op het ontstaan van afwijkend gedrag.
Biologisch geslacht, aanleg, erfelijkheid, aantoonbare lichamelijke ziekten en
hersenziekten (dementie), algehele conditie, medicijnen, alcohol, drugs en
voeding
Psychologisch persoonlijkheid, karaktertrekken, emoties, overtuigingen, coping
en post trauma
Sociaal vrienden, familie, cultuur, wonen, werk, sociaal economisch status
(SES)
Het stress kwetsbaarheidsmodel
Model dat de relatie tussen stress en kwetsbaarheid in beeld brengt, en welk
effect dit heeft op het ontstaan van pathologie
- De dalende lijn geeft de grens aan tussen gezondheid en pathologie
, - Als je erg kwetsbaar bent, kan weinig stress al snel omslaan in pathologie
- Als je niet kwetsbaar bent, kan je goed tegen veel stress. Deze stress zal dus
niet snel omslaan in pathologie
Verschil tussen classificeren (DSM) en diagnosticeren
Classificeren
Verwijst naar het categoriseren van psychische stoornissen op basis van hun
symptomen en kenmerken volgens een gestandaardiseerd classificatiesysteem
zoals de DSM. De DSM classificeert stoornissen op basis van symptoomcriteria,
duur, ernst en functionele beperkingen, waardoor het mogelijk wordt om
patiënten te identificeren en te categoriseren op basis van hun specifieke
psychopathologie.
Diagnosticeren
Verwijst naar het proces van het stellen van een diagnose bij een individu op
basis van de symptomen en bevindingen die bij die persoon worden
waargenomen, in overeenstemming met de criteria die zijn vastgesteld in de
classificatiesystemen zoals de DSM. Het diagnosticeren omvat het verzamelen
van informatie over de symptomen, de medische geschiedenis, het psychosociale
functioneren en andere relevante factoren, en het vervolgens vergelijken van
deze informatie met de criteria die zijn vastgesteld voor specifieke psychische
stoornissen.
Les 2 – Behandelvormen en farmacotherapie,
Eetstoornissen en Kind en jeugdpsychiatrie
Leerdoelen
1. heeft kennis van de behandelvormen binnen de psychiatrie, kennis van de
basisprincipes en achtergrond van cognitieve gedragstherapie,
psychotherapie, schematherapie, leertheorie zelfhulp, systeemtherapie,
EMDR, narratieve therapie, sociotherapie;
2. heeft basiskennis van de farmacologie.
3. kennis van verschillende vormen van eetstoornissen waarbij oorzaken,
symptomen, diagnostiek benoemd kunnen worden. Men
4. heeft kennis genomen van bejegening, behandeling en begeleiding en kan dit
in de werk-les laten zien aan de hand van een KBS.
5. kennis van geschiedenis, doelgroepen, diagnostiek, behandeling en
begeleiding bij kind en jeugdpsychiatrie.