Eeuwen des Onderscheids: Een
Geschiedenis van Middeleeuws
Europa
Wim Blockmans en Peter Hoppenbrouwers, achtste geheel herziene druk (2016)
Inleiding
Europa in de Middeleeuwen is een totaal andere tijd, waar 21 e -eeuwse vanzelfsprekendheden niet
bestaan. Het begrip ‘Middeleeuwen’ suggereert ook een ‘tussenperiode’ die ‘feodaal’ en ‘dark-age’
als stempels kent. Het humanisme begon met deze termen, te spreken van een tussentijd. Het idee
middeleeuwen is dan ook een humanistische constructie, deze humanisten hadden een streven om
door filologische, kennis van het woord, de antieke cultuur weer tot leven te brengen. Met de
verwetenschappelijking van geschiedenis kwam er meer aandacht voor studie van de Middeleeuwen,
staten steunden dit, omdat het de vorming van nationaal bewustzijn kon bevorderen. De term
‘renaissance’ (wedergeboorte) van Vasari werd verbreed met inzicht van eerdere zogeheten
wedergeboortes, neem de Karolingische renaissance en de renaissance van de 12 e eeuw.
Moeten we de term ‘Middeleeuwen’ dan nog wel blijven gebruiken? Is die tijdsafbakening nog wel
terecht? Het boek blijft deze term gebruiken, omdat hij in de eerste plaats nu eenmaal algemeen
ingang heeft gevonden, het is een periode van veel fundamentele veranderingsprocessen die een
studie van deze tijd rechtvaardigen.
Europa kent een hoge mate van culturele diversiteit, dit komt ten eerste door de hoge mate
geografische variatie en daarnaast door een hoge mate van plaatsgebondenheid, wat tot eigen culturele
ontwikkeling leidde. Grote overkoepelende constructies als kerk, koningschap en staat stonden ook
letterlijk heel ver van de mensen af. We kunnen dus bij een studie van de middeleeuwen niet
ondoordacht onze huidige interpretatiekaders gebruiken als Frankrijks, Spanje, de Kerk, vorsten, adel
en de burger. We kunnen er niet direct van uitgaan dat in de dagelijks praktijk boeren met de kerk en
vorst in aanraking kwamen.
Het begrip middeleeuwen heeft ook alleen betekenis zoals hierboven neergezet in de Europese
context, welk geografische Europa betreft deze term dan? Voor geestelijken lag deze geografische
afbakening bij de grenzen van de christelijke wereld, dat roept problemen op met de huidige perceptie
van Europa, er zal dan ook focus moeten worden gelegd op invloedrijke kerngebieden die de
‘periferie’ op de lange termijn ook hebben doen beïnvloeden. Het Europa dat bestudeert zal worden
komt dus maar gedeeltelijk overeen met onze huidige geografische beeld van Europa.
Het is niet logisch dat Europa in latere eeuwen de wereld ging domineren gezien haar relatief beperkte
macht t.o.v. andere rijken in de wereld. Het is de decentralisatie van Europa die tot de hoge mate van
expansie leidde door de voortdurende competitie. Daarnaast de duidelijke Europese scheiding tussen
kerkelijke en politieke macht en een nieuwe autonome macht kwam op, de steden. Waardoor het
commerciële en industriële ondernemerschap zich kon ontwikkelen. Zo werd door de verdeelde macht
het kapitalisme geboren in Europa.
Mediëvalisme is een begrip dat duidt op allerlei manieren waarop in moderne cultuur, thema’s en
vormen uit de middeleeuwen worden verwerkt. Een voorbeeld hiervan is de neogotische bouwstijl
van de negentiende eeuw. Zo ook in literatuur, met teruggrijpen op Middeleeuwse verhalen en musici
,met opera, waarin ze de middeleeuwse verhalen wilden doen herleven. In de twintigste eeuw werd dit
alles doorgezet, neem Tolkien met the hobbit en the lord of the Rings. De Middeleeuwen leveren dus
rijke stof op voor spannende fictie en tegelijk maakt die popularisering soms duidelijk dat het
middeleeuwse-historische materiaal makkelijk misbruikt kan worden voor nationalistische
aanspraken, hetgeen de Middeleeuwer vrij onbekend was.
De hoofstukken zijn opgedeeld in drie perioden met iedere periode drie thematisch georiënteerde
hoofdstukken. Daarna nog drie hoofstukken waar een belangrijk ‘losstaand’ veranderingsproces wordt
beschreven over de overgang naar de Nieuwe Tijd.
,Deel 1: De vroege Middeleeuwen (300-1000)
H. 1: Het einde van het Romeinse Rijk in het Westen
Het Romeinse rijk werd vanaf 293 door een tetrarchie bestuurd, een vierheersersstelsel van twee
Caesar en twee Augustus, dit stelsel was door keizer Diocletianus ingevoerd. De meningen zijn
verdeeld of hiermee een herstel van voorgaand economische verval was gerealiseerd of dat een niet te
stoppen proces van economisch verval was dat niet meer stopte.
Hoe werd het Romeinse Rijk bestuurd?
Bestuursstructuur en Bureaucratie
Diocletianus nam naast de tetrarchie nog een aantal maatregelen, zo stelde hij een reorganisatie van
het Rijk in, waar het naast twee helften ook in vier prefecturen werd verdeeld, veertien diocesen en
114 provincies die op zijn beurt dan weer in districten werd opgedeeld. Er waren twee hoofdstedelijke
prefecturen: Rome en Constantinopel. Ook maakte hij een begin met de codificatie van het Romeinse
recht, werd het belastingstelsel gereorganiseerd en kwam er een prijsstelsel. En tot slot moesten alle
Romeinse burgers zich aansluiten bij de Romeinse staatsgodsdienst, dit alles kwam vanuit de vraag
hoe recht en openbare orde in het hele Rijk konden worden gehandhaafd.
Keizer en hof
De tetrarchie eindigde in 324 n.C. toen Constantijn zijn rivaal doodde en alleenheerser over het
Romeinse Rijk werd. Valentianus werd door het leger later tot keizer uitgeroepen wat een einde aan
de dynastie van Constantijn en zijn zonen maakte, deze nam onder druk zijn broer Valens aan als
medekeizer, wat de feitelijke diarchie (het tweemanschap) creëerde. Wat zou leiden tot de feitelijke
opsplitsing in het Oost- en West-Romeinse Rijk. Daarnaast stond Valentianus aan de basis van de
laatste grote Keizerdynastie die tot 455 n.C. keizers zou leveren. De Keizer mag als absoluut vorst
gezien worden en was met heiligheid omgeven, met vele ceremonieën. Tegelijk bleef de Keizer naar
Oud-Romeins gebruik primus inter pares (eerste onder gelijken), dus moest de keizer naast gezag ook
welwillendheid en clementie uitstralen, wat ertoe leidde dat het hof ook overspoeld werd met burgers
die een petitie kwamen aanbieden. De uitbreiding van de bureaucratie over lagere bestuurlijke niveaus
bracht al gauw problemen met zich mee, tegelijk zat de keizer in een spagaat tussen de macht bij
zichzelf houden en de noodzaak bevoegdheden te delegeren. Door problemen in de communicatie in
afstand en autonome streven van lokale gezagsdragers was de centrale autocratische macht van de
keizer moeilijk te handhaven.
Lokaal bestuur
De stadsraden, de curia, bestuurden voor lokale aangelegenheden redelijk autonoom en bestonden uit
de economische bovenlaag van de steden. De stadsraden waren ook voor rijksaangelendheden als de
belastinning, infrastructuur en gerechtshoven verantwoordelijk. Veel Curiales gaven regelmatig ook
geld uit eigen zak uit voor publieke zaken als badhuizen, theatervoorstellingen en monumenten als
tempels, beeldhouwwerken en theaters, zo werd loyaliteit aan de Romeinse orde en de Keizer betuigd
door giften aan het volk. Niet alleen de komst van de barbaren, maar nog meer twee andere factoren
deden een einde maken aan deze gaven, namelijk de opkomst van de Christenen die het als
overdadigheid en ‘heidens’ vermaak zagen en nog meer de gestage verdwijning van de klassieke
stadsraden. Dit kwam door meer oog voor het ontstijgen van de lokale politiek naar het hof van de
keizer en een groeiende kloof tussen een paar zeer rijke en de rest, deze rijken wisten zich in de curia
door een defensor te verzekeren van grote invloed in de lokale politiek, ook lieten zij zich bijstaan
, door steeds belangrijker wordende bisschop. Deze ontwikkelingen leidden ertoe dat de stadsraden
steeds minder invloed hadden en brak ook de instandhouding van de klassieke stadscultuur door die
curia af. Ze werden in een geleidelijk proces vervangen door die nieuwe ‘rijke’ machthebbers die
geen constitutionele basis hadden en zo was dit ook het einde voor de ‘competitieve vrijgevigheid’
van de curiales.
Belastingheffing en fiscale politiek
De helft van de belastingopbrengsten binnen het Romeinse Rijk gingen naar het leger, daaruit blijkt
hoe zeer het Romeinse Rijk staat of valt bij een goede belastinginning. Diocletianus voerde daarom
belastinghervormingen door, hij maakte van de hoofdelijke- en de grondbelasting één. Er werd door
het Rijk een indictio vastgesteld, een totale belastingsom per provincie, waarvoor het lokale bestuur
dan moest zorgen dat dat bedrag op tafel werd gelegd, deze indictio werd vanaf 312 voor vijftien jaar
vastgelegd. Zo wilde Diocletianus een algehele daling van de belastingdruk en een betere spreiding
bereiken. Op de lange termijn viel het effect echter tegen, omdat de administratie niet overeenkwam
en nauwelijks te controleren viel met de praktijk. De belangrijkste belasting was de annona, de
graanbelasting, deze werd geheven over de graantoevoer en mocht dan ook in natura, in graan worden
betaald. Staatsingrijpen vond ook monetair plaats met de solidus, de gestandaardiseerde gouden munt
onder Constantijn. De ineenstorting van de annona leidde tot onmiddellijke bedreiging van de
omvang van het leger en de leefbaarheid van Rome, wat beiden razendsnel kromp.
Het Romeinse leger en de rijksgrens
Tegen het einde van de tweede eeuw kozen de Romeinen ervoor om het Rijk niet met legioenen over
de volle lengte van de grenslijn te verdedigen, maar met lichtbewapende grenstroepen enerzijds en
mobiele interventielegers anderzijds. Het nadeel was dat kleine groepen makkelijk de grens over
konden steden, dat probeerden ze te ondervangen door menselijke bufferzones van groepen barbaren
in de grenstreken te laten leven die in ruil voor dat land, de grensregio moesten verdedigen. Er
kwamen steeds meer verdragen, foedera met ‘militaire bondgenoten’, dit werden feitelijke huurlingen,
deze huurlingen eisten hoge militaire rangen. De ‘barbarisering’ van het leger ging in twee opzichten
te ver: ten eerste werden deze ‘barbaren’ ingezet in alle onderdelen van het leger, vaak als aparte
groep daarbinnen en ten tweede kregen dezen steeds vaker militaire topposities. In 474 werd voor het
eerst een ‘barbaar’, Zeno, tot Keizer uitgeroepen in het Oosten, tijden zijn regering was de macht over
Italië in handen van de ‘barbaarse’ generaal Odoaker.
Economische structuur en welvaart
Vermoedelijk was de motivatie van ‘barbaren’ om het Romeinse Rijk in te trekken vooral vanuit
Economisch motief. Wat was dan het grote economische verschil? Beiden hadden landbouw als dé
dominante economische sector. De economie van Rome was sterk gecommercialiseerd met een hoge
urbanisatiegraad. Door een hoge mate van connectiviteit ontstonden er grote, kwalitatieve en relatief
goedkope markten verspreid door het Romeinse Rijk. Dit kwam ook doordat de kerngebieden van het
Romeinse Rijk verspreid waren rond één gigantische waterweg, de Middellandse Zee. Ook stabiele
interne vrede, rechtszekerheid en een constante grote vraag naar goederen en diensten vanuit steden
en leger. De keerzijde van de centrale rol voor steden als handels’ en nijverheidscentra was dat plotse
afname van vraag in de ene regio desastreuze gevolgen voor een andere verafgelegen regio kon
hebben.
De Barbaren van het Noorden
De agrarische samenlevingen ten Noorden van de Limes waren veel minder complex en voornamelijk
zelfvoorzienend zonder veel commercialisering of verstedelijking. Deze bewoners werden
onderscheiden in Germanen, Kelten en later ook de Slaven. De vraag is of ze zichzelf als zogenoemde
Geschiedenis van Middeleeuws
Europa
Wim Blockmans en Peter Hoppenbrouwers, achtste geheel herziene druk (2016)
Inleiding
Europa in de Middeleeuwen is een totaal andere tijd, waar 21 e -eeuwse vanzelfsprekendheden niet
bestaan. Het begrip ‘Middeleeuwen’ suggereert ook een ‘tussenperiode’ die ‘feodaal’ en ‘dark-age’
als stempels kent. Het humanisme begon met deze termen, te spreken van een tussentijd. Het idee
middeleeuwen is dan ook een humanistische constructie, deze humanisten hadden een streven om
door filologische, kennis van het woord, de antieke cultuur weer tot leven te brengen. Met de
verwetenschappelijking van geschiedenis kwam er meer aandacht voor studie van de Middeleeuwen,
staten steunden dit, omdat het de vorming van nationaal bewustzijn kon bevorderen. De term
‘renaissance’ (wedergeboorte) van Vasari werd verbreed met inzicht van eerdere zogeheten
wedergeboortes, neem de Karolingische renaissance en de renaissance van de 12 e eeuw.
Moeten we de term ‘Middeleeuwen’ dan nog wel blijven gebruiken? Is die tijdsafbakening nog wel
terecht? Het boek blijft deze term gebruiken, omdat hij in de eerste plaats nu eenmaal algemeen
ingang heeft gevonden, het is een periode van veel fundamentele veranderingsprocessen die een
studie van deze tijd rechtvaardigen.
Europa kent een hoge mate van culturele diversiteit, dit komt ten eerste door de hoge mate
geografische variatie en daarnaast door een hoge mate van plaatsgebondenheid, wat tot eigen culturele
ontwikkeling leidde. Grote overkoepelende constructies als kerk, koningschap en staat stonden ook
letterlijk heel ver van de mensen af. We kunnen dus bij een studie van de middeleeuwen niet
ondoordacht onze huidige interpretatiekaders gebruiken als Frankrijks, Spanje, de Kerk, vorsten, adel
en de burger. We kunnen er niet direct van uitgaan dat in de dagelijks praktijk boeren met de kerk en
vorst in aanraking kwamen.
Het begrip middeleeuwen heeft ook alleen betekenis zoals hierboven neergezet in de Europese
context, welk geografische Europa betreft deze term dan? Voor geestelijken lag deze geografische
afbakening bij de grenzen van de christelijke wereld, dat roept problemen op met de huidige perceptie
van Europa, er zal dan ook focus moeten worden gelegd op invloedrijke kerngebieden die de
‘periferie’ op de lange termijn ook hebben doen beïnvloeden. Het Europa dat bestudeert zal worden
komt dus maar gedeeltelijk overeen met onze huidige geografische beeld van Europa.
Het is niet logisch dat Europa in latere eeuwen de wereld ging domineren gezien haar relatief beperkte
macht t.o.v. andere rijken in de wereld. Het is de decentralisatie van Europa die tot de hoge mate van
expansie leidde door de voortdurende competitie. Daarnaast de duidelijke Europese scheiding tussen
kerkelijke en politieke macht en een nieuwe autonome macht kwam op, de steden. Waardoor het
commerciële en industriële ondernemerschap zich kon ontwikkelen. Zo werd door de verdeelde macht
het kapitalisme geboren in Europa.
Mediëvalisme is een begrip dat duidt op allerlei manieren waarop in moderne cultuur, thema’s en
vormen uit de middeleeuwen worden verwerkt. Een voorbeeld hiervan is de neogotische bouwstijl
van de negentiende eeuw. Zo ook in literatuur, met teruggrijpen op Middeleeuwse verhalen en musici
,met opera, waarin ze de middeleeuwse verhalen wilden doen herleven. In de twintigste eeuw werd dit
alles doorgezet, neem Tolkien met the hobbit en the lord of the Rings. De Middeleeuwen leveren dus
rijke stof op voor spannende fictie en tegelijk maakt die popularisering soms duidelijk dat het
middeleeuwse-historische materiaal makkelijk misbruikt kan worden voor nationalistische
aanspraken, hetgeen de Middeleeuwer vrij onbekend was.
De hoofstukken zijn opgedeeld in drie perioden met iedere periode drie thematisch georiënteerde
hoofdstukken. Daarna nog drie hoofstukken waar een belangrijk ‘losstaand’ veranderingsproces wordt
beschreven over de overgang naar de Nieuwe Tijd.
,Deel 1: De vroege Middeleeuwen (300-1000)
H. 1: Het einde van het Romeinse Rijk in het Westen
Het Romeinse rijk werd vanaf 293 door een tetrarchie bestuurd, een vierheersersstelsel van twee
Caesar en twee Augustus, dit stelsel was door keizer Diocletianus ingevoerd. De meningen zijn
verdeeld of hiermee een herstel van voorgaand economische verval was gerealiseerd of dat een niet te
stoppen proces van economisch verval was dat niet meer stopte.
Hoe werd het Romeinse Rijk bestuurd?
Bestuursstructuur en Bureaucratie
Diocletianus nam naast de tetrarchie nog een aantal maatregelen, zo stelde hij een reorganisatie van
het Rijk in, waar het naast twee helften ook in vier prefecturen werd verdeeld, veertien diocesen en
114 provincies die op zijn beurt dan weer in districten werd opgedeeld. Er waren twee hoofdstedelijke
prefecturen: Rome en Constantinopel. Ook maakte hij een begin met de codificatie van het Romeinse
recht, werd het belastingstelsel gereorganiseerd en kwam er een prijsstelsel. En tot slot moesten alle
Romeinse burgers zich aansluiten bij de Romeinse staatsgodsdienst, dit alles kwam vanuit de vraag
hoe recht en openbare orde in het hele Rijk konden worden gehandhaafd.
Keizer en hof
De tetrarchie eindigde in 324 n.C. toen Constantijn zijn rivaal doodde en alleenheerser over het
Romeinse Rijk werd. Valentianus werd door het leger later tot keizer uitgeroepen wat een einde aan
de dynastie van Constantijn en zijn zonen maakte, deze nam onder druk zijn broer Valens aan als
medekeizer, wat de feitelijke diarchie (het tweemanschap) creëerde. Wat zou leiden tot de feitelijke
opsplitsing in het Oost- en West-Romeinse Rijk. Daarnaast stond Valentianus aan de basis van de
laatste grote Keizerdynastie die tot 455 n.C. keizers zou leveren. De Keizer mag als absoluut vorst
gezien worden en was met heiligheid omgeven, met vele ceremonieën. Tegelijk bleef de Keizer naar
Oud-Romeins gebruik primus inter pares (eerste onder gelijken), dus moest de keizer naast gezag ook
welwillendheid en clementie uitstralen, wat ertoe leidde dat het hof ook overspoeld werd met burgers
die een petitie kwamen aanbieden. De uitbreiding van de bureaucratie over lagere bestuurlijke niveaus
bracht al gauw problemen met zich mee, tegelijk zat de keizer in een spagaat tussen de macht bij
zichzelf houden en de noodzaak bevoegdheden te delegeren. Door problemen in de communicatie in
afstand en autonome streven van lokale gezagsdragers was de centrale autocratische macht van de
keizer moeilijk te handhaven.
Lokaal bestuur
De stadsraden, de curia, bestuurden voor lokale aangelegenheden redelijk autonoom en bestonden uit
de economische bovenlaag van de steden. De stadsraden waren ook voor rijksaangelendheden als de
belastinning, infrastructuur en gerechtshoven verantwoordelijk. Veel Curiales gaven regelmatig ook
geld uit eigen zak uit voor publieke zaken als badhuizen, theatervoorstellingen en monumenten als
tempels, beeldhouwwerken en theaters, zo werd loyaliteit aan de Romeinse orde en de Keizer betuigd
door giften aan het volk. Niet alleen de komst van de barbaren, maar nog meer twee andere factoren
deden een einde maken aan deze gaven, namelijk de opkomst van de Christenen die het als
overdadigheid en ‘heidens’ vermaak zagen en nog meer de gestage verdwijning van de klassieke
stadsraden. Dit kwam door meer oog voor het ontstijgen van de lokale politiek naar het hof van de
keizer en een groeiende kloof tussen een paar zeer rijke en de rest, deze rijken wisten zich in de curia
door een defensor te verzekeren van grote invloed in de lokale politiek, ook lieten zij zich bijstaan
, door steeds belangrijker wordende bisschop. Deze ontwikkelingen leidden ertoe dat de stadsraden
steeds minder invloed hadden en brak ook de instandhouding van de klassieke stadscultuur door die
curia af. Ze werden in een geleidelijk proces vervangen door die nieuwe ‘rijke’ machthebbers die
geen constitutionele basis hadden en zo was dit ook het einde voor de ‘competitieve vrijgevigheid’
van de curiales.
Belastingheffing en fiscale politiek
De helft van de belastingopbrengsten binnen het Romeinse Rijk gingen naar het leger, daaruit blijkt
hoe zeer het Romeinse Rijk staat of valt bij een goede belastinginning. Diocletianus voerde daarom
belastinghervormingen door, hij maakte van de hoofdelijke- en de grondbelasting één. Er werd door
het Rijk een indictio vastgesteld, een totale belastingsom per provincie, waarvoor het lokale bestuur
dan moest zorgen dat dat bedrag op tafel werd gelegd, deze indictio werd vanaf 312 voor vijftien jaar
vastgelegd. Zo wilde Diocletianus een algehele daling van de belastingdruk en een betere spreiding
bereiken. Op de lange termijn viel het effect echter tegen, omdat de administratie niet overeenkwam
en nauwelijks te controleren viel met de praktijk. De belangrijkste belasting was de annona, de
graanbelasting, deze werd geheven over de graantoevoer en mocht dan ook in natura, in graan worden
betaald. Staatsingrijpen vond ook monetair plaats met de solidus, de gestandaardiseerde gouden munt
onder Constantijn. De ineenstorting van de annona leidde tot onmiddellijke bedreiging van de
omvang van het leger en de leefbaarheid van Rome, wat beiden razendsnel kromp.
Het Romeinse leger en de rijksgrens
Tegen het einde van de tweede eeuw kozen de Romeinen ervoor om het Rijk niet met legioenen over
de volle lengte van de grenslijn te verdedigen, maar met lichtbewapende grenstroepen enerzijds en
mobiele interventielegers anderzijds. Het nadeel was dat kleine groepen makkelijk de grens over
konden steden, dat probeerden ze te ondervangen door menselijke bufferzones van groepen barbaren
in de grenstreken te laten leven die in ruil voor dat land, de grensregio moesten verdedigen. Er
kwamen steeds meer verdragen, foedera met ‘militaire bondgenoten’, dit werden feitelijke huurlingen,
deze huurlingen eisten hoge militaire rangen. De ‘barbarisering’ van het leger ging in twee opzichten
te ver: ten eerste werden deze ‘barbaren’ ingezet in alle onderdelen van het leger, vaak als aparte
groep daarbinnen en ten tweede kregen dezen steeds vaker militaire topposities. In 474 werd voor het
eerst een ‘barbaar’, Zeno, tot Keizer uitgeroepen in het Oosten, tijden zijn regering was de macht over
Italië in handen van de ‘barbaarse’ generaal Odoaker.
Economische structuur en welvaart
Vermoedelijk was de motivatie van ‘barbaren’ om het Romeinse Rijk in te trekken vooral vanuit
Economisch motief. Wat was dan het grote economische verschil? Beiden hadden landbouw als dé
dominante economische sector. De economie van Rome was sterk gecommercialiseerd met een hoge
urbanisatiegraad. Door een hoge mate van connectiviteit ontstonden er grote, kwalitatieve en relatief
goedkope markten verspreid door het Romeinse Rijk. Dit kwam ook doordat de kerngebieden van het
Romeinse Rijk verspreid waren rond één gigantische waterweg, de Middellandse Zee. Ook stabiele
interne vrede, rechtszekerheid en een constante grote vraag naar goederen en diensten vanuit steden
en leger. De keerzijde van de centrale rol voor steden als handels’ en nijverheidscentra was dat plotse
afname van vraag in de ene regio desastreuze gevolgen voor een andere verafgelegen regio kon
hebben.
De Barbaren van het Noorden
De agrarische samenlevingen ten Noorden van de Limes waren veel minder complex en voornamelijk
zelfvoorzienend zonder veel commercialisering of verstedelijking. Deze bewoners werden
onderscheiden in Germanen, Kelten en later ook de Slaven. De vraag is of ze zichzelf als zogenoemde