GEHANDICAPTENZORG
College 1: Inleiding
Handicap: omschrijving en prevalentie
Het woord handicap komt oorspronkelijk uit de sportwereld: ‘wedstrijd met voorgift’. Een lage
handicap bij golfen betekent minder slagen nodig hebben voor een hole. Naast de sportbetekenis
‘opgelegde belemmering met gelijkstelling als doel’ krijgt handicap een maatschappelijke parallel:
‘belemmering of gebrek waaruit een achterstand verklaarbaar is’. We spreken liever van mensen met
beperkingen of functiebeperkingen. Het kan zijn dat iemand, ondanks zijn functiebeperking, goed
meekan in de maatschappij. In het dagelijks taalgebruik hebben we het over ‘blinden’, maar in de
officiële kanalen gaat het om ‘mensen die niet goed kunnen zien’, want iemand is meer dan alleen
blind (gewoon een mens).
Om hoeveel mensen gaat het nou eigenlijk? Dat weten we niet precies. Een aantal aandoeningen
wordt niet geturfd. Globaal gezien zijn er in Nederland zo’n 150.000 mensen die de rolstoel vrijwel
permanent gebruiken. Er zijn ongeveer 575.000 mensen met matige of ernstige gehoorproblemen.
Lichamelijk beperkten zijn er zo’n 2,3 miljoen (zelfstandig wonend). Er zijn ongeveer 76.000 blinden
en circa 222.000 slechtzienden. Naar schatting zijn er in Nederland ruim 60.000 mensen met een
ernstige VB (IQ < 50), en waarschijnlijk 110.000 personen met een lichte VB (50 < IQ < 70). Je hebt
niveaus: zwakbegaafd, licht, matig, ernstig en diep. In de DSM-5 gaan die eruit.
Classificeren
Classificeren wordt over het algemeen gedaan door de World Health Organisation, en zijn onder
andere de DSM, ICD. ICF staat voor International Classification of Functioning, Disability and Health
en is een nieuw lid van de familie van internationale classificatiesystemen.
Kenmerken ICF: doelstellingen
1. Voorzien in een grondslag voor: begrijpen en bestuderen van menselijk functioneren,
behandeldoelen, uitkomsten van behandeling en determinanten van gezondheid;
2. Scheppen van een gemeenschappelijke taal voor: beschrijven van iemands functioneren en
het verbeteren van communicatie;
3. Mogelijk maken van een vergelijking van data tussen: verschillende landen, vakgebieden en
sectoren in de gezondheidszorg en verschillende momenten in de tijd;
4. Bieden van een systematisch codestelsel voor: informatiesystemen in de gezondheidszorg.
De ICF wil het medische en het sociale model integreren. Dus niet alleen medische zorg, individuele
behandeling en professionele hulp, maar ook mensenrechten, sociale integratie, individuele &
collectieve verantwoordelijkheid. Een ziekte/aandoening kan leiden tot:
Stoornissen: in functies/anatomische eigenschappen;
Beperkingen: in activiteiten (persoonlijke en externe factoren spelen een rol);
Handicap: in participatie.
Commentaar van de ICF op de opvatting WHO: met vermogen meet je wat iemand kan doen in een
standaardomgeving. Is dat met of zonder hulp(middelen). Met uitvoering meet je wat iemand
feitelijk doet in zijn/haar omgeving, eventueel met hulp(middelen).
AAIDD als kader voor VB
Bij VB geen defect denken of ziekte model meer, maar kijken naar alledaags functioneren. Een
beperking in IQ en adaptief gedrag: Wechsler-tests en SRZ/Vineland-schalen. Dus problemen met
conceptuele, sociale en praktische vaardigheden, vóór 18e jaar. Maar het functioneren hangt ook
sterk af van de geleverde ondersteuning! Dit lijkt erg op het ICF model: je kijkt naar verstandelijke
,mogelijkheden, adaptief gedrag, gezondheid, participatie interactie en sociale rollen, en de context.
Dit, in combinatie met ondersteuning, bepaalt het menselijk functioneren.
Betekenis van internationale classificaties
Internationale classificaties bieden:
Het vermogen om gegevens te aggregeren;
Het vermogen om verschillende onderwerpen onderling te integreren;
Een mondiale status als standaard voor het beschrijven van de gezondheidstoestand en de
gezondheidszorg, mede voor de vergelijkbaarheid van informatie daarover.
In Nederland wordt de ICF gebruikt aan de hand van een indeling in vijf domeinen, namelijk:
1. Gezondheidszorg en welzijnswerk;
Microniveau: indicatiestelling. Om professionele hulp, zorg of begeleiding te krijgen is bijna altijd een
indicatie nodig om deze (deels) vergoed te krijgen. Het indiceren gebeurt aan de hand van de ICF en
wordt beschreven in een zogenaamde zorgzwaarte. Een indicerende instantie is bijvoorbeeld BJZ.
2. Onderzoek en statistiek;
Microniveau: gevalsbeschrijvingen of effectonderzoek onder afgebakende groepen, bijvoorbeeld
bepaalde groepen patiënten, gebaseerd op afgenomen meetinstrumenten.
Mesoniveau: instrumentontwikkeling.
Macroniveau: populatieschattingen maken over het voorkomen van stoornissen, beperkingen,
participatieproblemen, maar ook externe factoren en de daarvoor verleende zorg.
3. Sociale zekerheid;
Microniveau: indicatiestelling. Om bij (tijdelijke) arbeidsongeschiktheid of werkloosheid in
aanmerking te komen voor een uitkering moet aan bepaalde voorwaarden worden voldaan. De
beoordeling van die voorwaarden wordt uitgevoerd door arbeidskundigen in opdracht van het UWV,
en is deels op de ICF gebaseerd.
4. Documentatie, planning en beleid;
Microniveau: dossiervorming (bijvoorbeeld elektronisch patiëntendossier).
Mesoniveau: rubricering bij de documentatie van onderzoeksresultaten (Beroepsprofielen).
Macroniveau: richtlijnontwikkeling.
5. Opleiding en vaardigheidsonderwijs.
Microniveau: initieel onderwijs. Het is evident dat, wil de ICF goed gebruikt worden op de werkvloer,
de beginnende beroepsbeoefenaren vanaf dag één van de opleiding met ICF terminologie vertrouwd
moeten worden gemaakt.
Mesoniveau: train de trainer. Geselecteerde werknemers van uitvoerende instanties, zoals UWV,
gemeenten, CIZ, thuiszorgorganisaties, worden door het WHO-FIC Collaborating Centre opgeleid om
het gebruik van de ICF binnen hun organisatie te onderwijzen.
Macroniveau: E-learningtool. Het WHO-FIC Collaborating Centre voorziet een sterke toename in de
vraag naar training in of cursussen over de toepassing van de ICF.
Visie op zorg: Modellen in gehandicaptenzorg
1850 – 1945: Barmhartigheidmodel
1945 – 1960: Medisch model → VB is een ziekte waaronder een individu gebukt gaat.
1945: Sociologisch model → afwijkend gedrag, ogenschijnlijk opmerkelijk gedrag en VB zijn is een
product van het normaliserende maatschappelijk systeem.
1960 – 1970: Ontwikkelingsmodel → de ontwikkelingsachterstand van mensen met een VB staat niet
vast, ze kunnen naar een hoger ontwikkelingsniveau gebracht worden.
1970 – 1975: Leertheoretisch model → afwijkend gedrag is foutief aangeleerd gedrag.
Vanaf 1920: Psychoanalystisch model → afwijkend gedrag is een onverwerkt psychisch conflict.
Vanaf 1945: Humanistisch model → de mens beschikt over ongekende groeimogelijkheden. Dit
vraagt om relaties die het bevorderen van die groeimogelijkheden mogelijk maken. Dit vraagt om
mensen met een speciale attitude. Met behulp van die relaties kun je worden die je in feite bent.
Achter dit model gaat een geweldig optimistisch mensbeeld schuil: ieder mens is uniek.
, Vanaf 1945: Interactie model → menselijke relaties in de groep en de vorm die deze relaties binnen
de groep hebben aangenomen centraal. Binnen het interactiemodel is het hele sociale systeem van
belang, het voegt iets toe aan het humanistisch model.
1970 – 1990: Integratie model
Vanaf 1990: Zorg op maat
Vanaf 1995: Emancipatie model → benadrukt het tot zijn recht komen van de mogelijkheden van
mensen met een VB, de kwaliteit van het bestaan van mensen is in het geding.
Vanaf 1999: Ondersteuningsmodel
Community Care: het draait om maatschappelijke participatie. Het kunnen (en mogen) leven in de
samenleving als ieder ander, waarbij mensen die bij die participatie belemmeringen ondervinden
(zoals mensen met een verstandelijke beperking) ondersteuning krijgen. Hieraan liggen drie
argumenten ten grondslag:
Mensen met een verstandelijke beperking hebben gelijke rechten als ieder ander om deel te
nemen aan de samenleving;
De nieuwe generatie mensen met een verstandelijke beperking uit zelf de wens om aan het
normale maatschappelijke verkeer deel te nemen;
Er is een noodzaak de autonome groei van AWBZ-voorzieningen in te perken.
Beschrijvende en verklarende modellen voor diagnostiek en behandeling
Ontwikkelingspsychologische modellen: psychodynamisch (Freud, Erikson), behavioristisch, cognitief
(Piaget), contextueel (Vygotsky), evolutionair. Ecologisch model van Bronfenbrenner, transactioneel
model, balansmodel (draagkracht en draaglast). Je hebt ook bio psycho (sociale) modellen.
Interveniëren: ontwikkelingsstimulering – probleemgedrag
Soorten interventies:
Early intervention: integrale vroeghulp;
Special Education Needs: speciaal onderwijs, ambulant onderwijskundige begeleiding;
24 uurs zorg zowel care als cure;
Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE);
Behandelcentra (bijvoorbeeld Seyshuizen, slaappoli).
Vroegbegeleidingsmodellen
Leekmodel: de hulpverlener presenteert zich als vakman. Ouders krijgen de rol van leek. Ouder en
kind worden tot object van diagnostiek en behandeling, waarbij de ouders twee taken krijgen:
1. Informatie aandragen ten behoeve van de diagnostiek;
2. Het opstellen van een behandelingsplan en het uitvoeren van enige punten in het door de
hulpverlener opgestelde behandelingsplan.
Co-therapie model: in dit model, ook wel ‘parenting training model’ genoemd, wordt de ouder gezien
als een verlengstuk van de hulpverlener. De ouder wordt getraind in therapeutische technieken en
educatieve stimulering. Doel van de oefeningen die geordend zijn volgens een leerdoel, door de
hulpverlener worden voorgesteld, en thuis worden uitgevoerd is om de ontwikkeling van het kind te
bevorderen. De relatie hulpverlener-ouder is didactisch van aard. De hulpverlener denkt, de ouders
doen.
Samenwerkingsmodel: in dit model probeert men een adequate relatie tussen ouders en kind te
bevorderen. Doel is een algemene vergroting van de competentie en een toename van
probleemoplossende vaardigheden van de ouders te bewerkstelligen. Ouders worden gezien als
deskundige van de individualiteit van hun kind, de deskundigen hebben algemene kennis van
kinderen.
College 1: Inleiding
Handicap: omschrijving en prevalentie
Het woord handicap komt oorspronkelijk uit de sportwereld: ‘wedstrijd met voorgift’. Een lage
handicap bij golfen betekent minder slagen nodig hebben voor een hole. Naast de sportbetekenis
‘opgelegde belemmering met gelijkstelling als doel’ krijgt handicap een maatschappelijke parallel:
‘belemmering of gebrek waaruit een achterstand verklaarbaar is’. We spreken liever van mensen met
beperkingen of functiebeperkingen. Het kan zijn dat iemand, ondanks zijn functiebeperking, goed
meekan in de maatschappij. In het dagelijks taalgebruik hebben we het over ‘blinden’, maar in de
officiële kanalen gaat het om ‘mensen die niet goed kunnen zien’, want iemand is meer dan alleen
blind (gewoon een mens).
Om hoeveel mensen gaat het nou eigenlijk? Dat weten we niet precies. Een aantal aandoeningen
wordt niet geturfd. Globaal gezien zijn er in Nederland zo’n 150.000 mensen die de rolstoel vrijwel
permanent gebruiken. Er zijn ongeveer 575.000 mensen met matige of ernstige gehoorproblemen.
Lichamelijk beperkten zijn er zo’n 2,3 miljoen (zelfstandig wonend). Er zijn ongeveer 76.000 blinden
en circa 222.000 slechtzienden. Naar schatting zijn er in Nederland ruim 60.000 mensen met een
ernstige VB (IQ < 50), en waarschijnlijk 110.000 personen met een lichte VB (50 < IQ < 70). Je hebt
niveaus: zwakbegaafd, licht, matig, ernstig en diep. In de DSM-5 gaan die eruit.
Classificeren
Classificeren wordt over het algemeen gedaan door de World Health Organisation, en zijn onder
andere de DSM, ICD. ICF staat voor International Classification of Functioning, Disability and Health
en is een nieuw lid van de familie van internationale classificatiesystemen.
Kenmerken ICF: doelstellingen
1. Voorzien in een grondslag voor: begrijpen en bestuderen van menselijk functioneren,
behandeldoelen, uitkomsten van behandeling en determinanten van gezondheid;
2. Scheppen van een gemeenschappelijke taal voor: beschrijven van iemands functioneren en
het verbeteren van communicatie;
3. Mogelijk maken van een vergelijking van data tussen: verschillende landen, vakgebieden en
sectoren in de gezondheidszorg en verschillende momenten in de tijd;
4. Bieden van een systematisch codestelsel voor: informatiesystemen in de gezondheidszorg.
De ICF wil het medische en het sociale model integreren. Dus niet alleen medische zorg, individuele
behandeling en professionele hulp, maar ook mensenrechten, sociale integratie, individuele &
collectieve verantwoordelijkheid. Een ziekte/aandoening kan leiden tot:
Stoornissen: in functies/anatomische eigenschappen;
Beperkingen: in activiteiten (persoonlijke en externe factoren spelen een rol);
Handicap: in participatie.
Commentaar van de ICF op de opvatting WHO: met vermogen meet je wat iemand kan doen in een
standaardomgeving. Is dat met of zonder hulp(middelen). Met uitvoering meet je wat iemand
feitelijk doet in zijn/haar omgeving, eventueel met hulp(middelen).
AAIDD als kader voor VB
Bij VB geen defect denken of ziekte model meer, maar kijken naar alledaags functioneren. Een
beperking in IQ en adaptief gedrag: Wechsler-tests en SRZ/Vineland-schalen. Dus problemen met
conceptuele, sociale en praktische vaardigheden, vóór 18e jaar. Maar het functioneren hangt ook
sterk af van de geleverde ondersteuning! Dit lijkt erg op het ICF model: je kijkt naar verstandelijke
,mogelijkheden, adaptief gedrag, gezondheid, participatie interactie en sociale rollen, en de context.
Dit, in combinatie met ondersteuning, bepaalt het menselijk functioneren.
Betekenis van internationale classificaties
Internationale classificaties bieden:
Het vermogen om gegevens te aggregeren;
Het vermogen om verschillende onderwerpen onderling te integreren;
Een mondiale status als standaard voor het beschrijven van de gezondheidstoestand en de
gezondheidszorg, mede voor de vergelijkbaarheid van informatie daarover.
In Nederland wordt de ICF gebruikt aan de hand van een indeling in vijf domeinen, namelijk:
1. Gezondheidszorg en welzijnswerk;
Microniveau: indicatiestelling. Om professionele hulp, zorg of begeleiding te krijgen is bijna altijd een
indicatie nodig om deze (deels) vergoed te krijgen. Het indiceren gebeurt aan de hand van de ICF en
wordt beschreven in een zogenaamde zorgzwaarte. Een indicerende instantie is bijvoorbeeld BJZ.
2. Onderzoek en statistiek;
Microniveau: gevalsbeschrijvingen of effectonderzoek onder afgebakende groepen, bijvoorbeeld
bepaalde groepen patiënten, gebaseerd op afgenomen meetinstrumenten.
Mesoniveau: instrumentontwikkeling.
Macroniveau: populatieschattingen maken over het voorkomen van stoornissen, beperkingen,
participatieproblemen, maar ook externe factoren en de daarvoor verleende zorg.
3. Sociale zekerheid;
Microniveau: indicatiestelling. Om bij (tijdelijke) arbeidsongeschiktheid of werkloosheid in
aanmerking te komen voor een uitkering moet aan bepaalde voorwaarden worden voldaan. De
beoordeling van die voorwaarden wordt uitgevoerd door arbeidskundigen in opdracht van het UWV,
en is deels op de ICF gebaseerd.
4. Documentatie, planning en beleid;
Microniveau: dossiervorming (bijvoorbeeld elektronisch patiëntendossier).
Mesoniveau: rubricering bij de documentatie van onderzoeksresultaten (Beroepsprofielen).
Macroniveau: richtlijnontwikkeling.
5. Opleiding en vaardigheidsonderwijs.
Microniveau: initieel onderwijs. Het is evident dat, wil de ICF goed gebruikt worden op de werkvloer,
de beginnende beroepsbeoefenaren vanaf dag één van de opleiding met ICF terminologie vertrouwd
moeten worden gemaakt.
Mesoniveau: train de trainer. Geselecteerde werknemers van uitvoerende instanties, zoals UWV,
gemeenten, CIZ, thuiszorgorganisaties, worden door het WHO-FIC Collaborating Centre opgeleid om
het gebruik van de ICF binnen hun organisatie te onderwijzen.
Macroniveau: E-learningtool. Het WHO-FIC Collaborating Centre voorziet een sterke toename in de
vraag naar training in of cursussen over de toepassing van de ICF.
Visie op zorg: Modellen in gehandicaptenzorg
1850 – 1945: Barmhartigheidmodel
1945 – 1960: Medisch model → VB is een ziekte waaronder een individu gebukt gaat.
1945: Sociologisch model → afwijkend gedrag, ogenschijnlijk opmerkelijk gedrag en VB zijn is een
product van het normaliserende maatschappelijk systeem.
1960 – 1970: Ontwikkelingsmodel → de ontwikkelingsachterstand van mensen met een VB staat niet
vast, ze kunnen naar een hoger ontwikkelingsniveau gebracht worden.
1970 – 1975: Leertheoretisch model → afwijkend gedrag is foutief aangeleerd gedrag.
Vanaf 1920: Psychoanalystisch model → afwijkend gedrag is een onverwerkt psychisch conflict.
Vanaf 1945: Humanistisch model → de mens beschikt over ongekende groeimogelijkheden. Dit
vraagt om relaties die het bevorderen van die groeimogelijkheden mogelijk maken. Dit vraagt om
mensen met een speciale attitude. Met behulp van die relaties kun je worden die je in feite bent.
Achter dit model gaat een geweldig optimistisch mensbeeld schuil: ieder mens is uniek.
, Vanaf 1945: Interactie model → menselijke relaties in de groep en de vorm die deze relaties binnen
de groep hebben aangenomen centraal. Binnen het interactiemodel is het hele sociale systeem van
belang, het voegt iets toe aan het humanistisch model.
1970 – 1990: Integratie model
Vanaf 1990: Zorg op maat
Vanaf 1995: Emancipatie model → benadrukt het tot zijn recht komen van de mogelijkheden van
mensen met een VB, de kwaliteit van het bestaan van mensen is in het geding.
Vanaf 1999: Ondersteuningsmodel
Community Care: het draait om maatschappelijke participatie. Het kunnen (en mogen) leven in de
samenleving als ieder ander, waarbij mensen die bij die participatie belemmeringen ondervinden
(zoals mensen met een verstandelijke beperking) ondersteuning krijgen. Hieraan liggen drie
argumenten ten grondslag:
Mensen met een verstandelijke beperking hebben gelijke rechten als ieder ander om deel te
nemen aan de samenleving;
De nieuwe generatie mensen met een verstandelijke beperking uit zelf de wens om aan het
normale maatschappelijke verkeer deel te nemen;
Er is een noodzaak de autonome groei van AWBZ-voorzieningen in te perken.
Beschrijvende en verklarende modellen voor diagnostiek en behandeling
Ontwikkelingspsychologische modellen: psychodynamisch (Freud, Erikson), behavioristisch, cognitief
(Piaget), contextueel (Vygotsky), evolutionair. Ecologisch model van Bronfenbrenner, transactioneel
model, balansmodel (draagkracht en draaglast). Je hebt ook bio psycho (sociale) modellen.
Interveniëren: ontwikkelingsstimulering – probleemgedrag
Soorten interventies:
Early intervention: integrale vroeghulp;
Special Education Needs: speciaal onderwijs, ambulant onderwijskundige begeleiding;
24 uurs zorg zowel care als cure;
Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE);
Behandelcentra (bijvoorbeeld Seyshuizen, slaappoli).
Vroegbegeleidingsmodellen
Leekmodel: de hulpverlener presenteert zich als vakman. Ouders krijgen de rol van leek. Ouder en
kind worden tot object van diagnostiek en behandeling, waarbij de ouders twee taken krijgen:
1. Informatie aandragen ten behoeve van de diagnostiek;
2. Het opstellen van een behandelingsplan en het uitvoeren van enige punten in het door de
hulpverlener opgestelde behandelingsplan.
Co-therapie model: in dit model, ook wel ‘parenting training model’ genoemd, wordt de ouder gezien
als een verlengstuk van de hulpverlener. De ouder wordt getraind in therapeutische technieken en
educatieve stimulering. Doel van de oefeningen die geordend zijn volgens een leerdoel, door de
hulpverlener worden voorgesteld, en thuis worden uitgevoerd is om de ontwikkeling van het kind te
bevorderen. De relatie hulpverlener-ouder is didactisch van aard. De hulpverlener denkt, de ouders
doen.
Samenwerkingsmodel: in dit model probeert men een adequate relatie tussen ouders en kind te
bevorderen. Doel is een algemene vergroting van de competentie en een toename van
probleemoplossende vaardigheden van de ouders te bewerkstelligen. Ouders worden gezien als
deskundige van de individualiteit van hun kind, de deskundigen hebben algemene kennis van
kinderen.