Nederlandse Geschiedenis D2
Begin van het Koninkrijk, de wording van de constitutionele monarchie, 1813-1848
1813 Napoleons eerste Ontstaan van een machtsvacuüm in Nederland, gevuld door Nederlandse regenten.
grote nederlaag Met een Orangist aan de leiding. Hij had al plannen bedacht voor een monarchie na
de Franse tijd. Vinden Willem Frederick (zoon Willem V).
1815-1815 Congres van Grootmachten die Frankrijk hebben verslagen willen restauratie. Willem Frederik
Wenen lobbyt voor dynastieke belangen van de Oranjes: de Nederlanden samenbrengen
onder een Oranje monarchie. Zuiden wil geen Oranje restauratie.
1815 Slag bij Waterloo Definitieve nederlaag van Napoleon. Kan ook worden gezien als een overwinning
van de verenigde Nederlanden onder een Oranje.
Willem I Wil alleen regeren als er een ‘wijze grondwet’ is. Door de grondwet van 1815
regeert hij via Koninklijk Besluit: hij heeft geen handtekening nodig van een
minister. De maatschappij wordt gezien als een huishouden: koning als hoofd
(vader) van de samenleving. Koning moet zorgen, samenleving moet
gehoorzamen.
Grondwet 1815 - Eerste Kamer: dienaren koning, adviescollege.
- Tweede Kamer: vertegenwoordiging volk (indirecte verkiezingen).
Parlement is geen politiek lichaam, het ondersteunt alleen een zo goed mogelijk
beleid.
Restauratie? Wel restauratie Geen restauratie
- Oranjes keren terug. - Koninkrijk.
- Onafhankelijkheid terug. - Koning staat boven politiek.
- Naam Staten-Generaal blijft. - Eenheidsstaat.
- Eén belastingstelsel.
- Eén eenheidswetgeving.
- Napoleontische eenheidsmaatregelen
- Schulden worden nationale schuld.
- Constitutie.
- Vereniging Noord en Zuid.
Economisch beleid - Verbetering infrastructuur.
Willem I - Industrialisatiepolitiek.
- Handelspolitiek (zuidelijke industrie + noordelijke handel + koloniale
producten en afzetmarkt).
Eenwording Noord en 1. Taalbeleid: Nederlands wordt bestuurstaal.
Zuid 2. Religie: streven naar bestuursreglement. 75% katholiek, zij mogen niet
meer naar de paus luisteren, maar direct naar Nederland.
3. Onderwijsbeleid: supervisie op universiteit, middelbaar- en lager onderwijs.
Groeiende onvrede in het Veel weerstand tegen Willem I als alleenheerser. Hij investeert de winst in eigen
Zuiden initiatieven. Specifieke wensen van het Zuiden:
- Liberalen: geen taaldwang.
- Katholieken: geen overheidstoezicht op de kerk.
- Geen ‘overheersing’ door het Noorden.
- Geen nationale schuld.
Belgische afscheiding Na aanleiding van een opera in Brussel ontstaat er oproer. Koning Willem I stuurt
een leger naar Brussel. Op 4 oktober 1830 stelt het Zuiden het Voorlopige Bewind
in en deze roept de onafhankelijkheid uit. 2-12 augustus 1831 gaat Willem I op
Tiendaagse Veldtocht. Hij voert uiteindelijk de volhardingspolitiek door tot 1838. Het
Nederlandse leger bleef deze tijd gemobiliseerd (dit kostte enorm veel geld).
Hernieuwde onvrede - Liberale bezwaren tegen de monarchie.
1839-1840 - Dynastieke belangen staan niet gelijk aan de belangen van de natie.
- Volhardingspolitiek is enorm duur.
Grondwet 1840 - Tweejaarlijkse begroting (was eerst 10 jaar).
- Kamer krijgt inzage in de financiën.
- Ministers ook deels verantwoordelijk voor het beleid.
Willem II Wil vooral een populaire vorst zijn en denkt ook dat dit echt belangrijk is. Heeft geen
duidelijke politieke overtuiging.
Grondwetswijziging 1848 - Koning onschendbaar.
- Ministers zijn verantwoordelijk.
- Vrijheid van pers en vergadering.
- Scheiding kerk en staat.
- Directe verkiezingen.
- Jaarlijkse begroting.
, - Nieuwe rechten voor de Kamer.
Willem III Ziet op tegen zijn rol als constitutionele vorst. Betreurd grondwetswijziging 1848 en
wil deze saboteren. Maar heeft hier geen sterke adel, leger is niet invloedrijk en er
is geen leider van de oppositie. Dit maakt het moeilijk om de grondwetswijziging via
een coup af te zetten.
Het ideaal van de liberale en burgerlijke natie
Model van Thorbecke Maatschappij is het beste af als een individu vrij kan ontplooien, zij moeten eigen
keuzevrijheid hebben. Daarnaast moet er dus een vrije markt zijn. Door
samenwerking neem je de dreiging tot revolutie weg. Verkiezingen moeten
rechtstreeks zijn, via direct kiesrecht.
Wie mag er stemmen? Maar 10% van de mannen had kiesrecht. Alleen de ‘aristocratie van het verstand’
had het recht. Gekenmerkt door zelfstandigheid (op economisch gebied).
Loonarbeid komt dus niet in aanmerking. Af te lezen aan directe belastingen
(grondbelasting + patentbelasting + personele belasting).
Burgerlijk waardepatroon - Productiviteit, ijver, spaarzaamheid.
- Zelfbeheersing: uitstellen behoeftebevrediging.
- Vrijheid, tolerantie, autonomie, individualiteit.
- Fatsoen, huiselijkheid, zedelijkheid.
- Gemeenschapszin, harmonie, vaderlandsliefde.
Generaties liberalen 1. Doctrinaire liberalen (1840): staatsinrichting en grondwet.
2. Jong liberalen (1870: onderwijs.
3. Sociaal liberalen / radicalen (1890): sociale kwestie en kiesrecht.
Burgerlijk Karaktervorming, armen opvoeden tot goede burgers. Onbeschaafd vertier wordt
beschavingsoffensief tegengegaan (kermis bijvoorbeeld). De armere klasse kregen de mogelijkheid tot
burgerlijk vermaak: speeltuinen, muziekkapellen, dierentuin. Scholing werd via
cursussen gedaan.
Parlementaire enquête Arbeiders gingen naar Den Haag om te vertellen hoe het is om in Nederland
arbeider te zijn. Kamer wilde in eerste instantie onderzoeken of het Kinderwetje van
Houten werd nageleefd. Rapport van de commissie werd gedrukt en was voor
iedereen toegankelijk.
Lijstje met wetten - Kinderwetje van Houten 1874: pas werken als je 12 bent.
- Arbeidswet 1889: onder 12 niet werken, maar naar school gaan.
- Veiligheidswet 1895: veiligheid opgelegd aan de ondernemer.
- Leerplichtwet 1900: tussen 6-12 verplicht naar school.
- Kinderwetten 1901: kinderen uit zorg van ouders plaatsen + inspectie.
- Gezondheidswet 1901: artsen controleren openbare ruimtes.
- Ongevallenwet 1901: soort verzekering voor ongelukken op werk.
Leefomstandigheden van Er is geen fatsoenlijke stadsplanning voor de hoeveelheid arbeiders die naar de
de arbeiders steden kwamen. Hierom vond er revolutiebouw plaats: bouw gaat heel snel en vaak
niet veilig. In de huizen is er geen mogelijkheid tot beschavingsoffensief. Noodzaak:
woningwet 1901: set van minimumeisen bij de bouw van een huis en het opstellen
van woningen. Maakt het leven een stuk hygiënischer.
Tak van Poortvliet Iedere man die kan lezen en schrijven en niet werd ondersteund door de kerk
(bedeling) krijgt kiesrecht. Anti-Takkianen winnen uiteindelijk en deze wet komt er
niet door heen.
Kieswet van Houten 1896 Kiesrecht op basis van census (belasting), spaargeld, loon, woningbezit en behalen
examens.
Grondwetswijziging 1917 - Algemeen mannenkiesrecht.
- Alle scholen worden gesubsidieerd.
- Passief kiesrecht voor vrouwen.
- Districtenstelsel gebroken: evenredige vertegenwoordiging.
Modernisering en versplintering van de politiek
Emancipatie 1. Afscheiding 1834: orthodoxe protestantisme prediken.
gereformeerden 2. Doleantie 1886: orthodoxe afscheiding. 10% verlaat de hervormde kerk.
Religie niet gebaseerd op dogma’s. Religie moest emotie bevatten. Verzetten zich
tegen de centraliserende staat. Via onderwijs hegemonie bewaren.
Christelijke Historische - Tegen uitbreiding kiesrecht.
Unie - Lijken op conservatieve liberalen.
- Deftiger leiderschap.
- Tegen grote overheidsinvloed.
Begin van het Koninkrijk, de wording van de constitutionele monarchie, 1813-1848
1813 Napoleons eerste Ontstaan van een machtsvacuüm in Nederland, gevuld door Nederlandse regenten.
grote nederlaag Met een Orangist aan de leiding. Hij had al plannen bedacht voor een monarchie na
de Franse tijd. Vinden Willem Frederick (zoon Willem V).
1815-1815 Congres van Grootmachten die Frankrijk hebben verslagen willen restauratie. Willem Frederik
Wenen lobbyt voor dynastieke belangen van de Oranjes: de Nederlanden samenbrengen
onder een Oranje monarchie. Zuiden wil geen Oranje restauratie.
1815 Slag bij Waterloo Definitieve nederlaag van Napoleon. Kan ook worden gezien als een overwinning
van de verenigde Nederlanden onder een Oranje.
Willem I Wil alleen regeren als er een ‘wijze grondwet’ is. Door de grondwet van 1815
regeert hij via Koninklijk Besluit: hij heeft geen handtekening nodig van een
minister. De maatschappij wordt gezien als een huishouden: koning als hoofd
(vader) van de samenleving. Koning moet zorgen, samenleving moet
gehoorzamen.
Grondwet 1815 - Eerste Kamer: dienaren koning, adviescollege.
- Tweede Kamer: vertegenwoordiging volk (indirecte verkiezingen).
Parlement is geen politiek lichaam, het ondersteunt alleen een zo goed mogelijk
beleid.
Restauratie? Wel restauratie Geen restauratie
- Oranjes keren terug. - Koninkrijk.
- Onafhankelijkheid terug. - Koning staat boven politiek.
- Naam Staten-Generaal blijft. - Eenheidsstaat.
- Eén belastingstelsel.
- Eén eenheidswetgeving.
- Napoleontische eenheidsmaatregelen
- Schulden worden nationale schuld.
- Constitutie.
- Vereniging Noord en Zuid.
Economisch beleid - Verbetering infrastructuur.
Willem I - Industrialisatiepolitiek.
- Handelspolitiek (zuidelijke industrie + noordelijke handel + koloniale
producten en afzetmarkt).
Eenwording Noord en 1. Taalbeleid: Nederlands wordt bestuurstaal.
Zuid 2. Religie: streven naar bestuursreglement. 75% katholiek, zij mogen niet
meer naar de paus luisteren, maar direct naar Nederland.
3. Onderwijsbeleid: supervisie op universiteit, middelbaar- en lager onderwijs.
Groeiende onvrede in het Veel weerstand tegen Willem I als alleenheerser. Hij investeert de winst in eigen
Zuiden initiatieven. Specifieke wensen van het Zuiden:
- Liberalen: geen taaldwang.
- Katholieken: geen overheidstoezicht op de kerk.
- Geen ‘overheersing’ door het Noorden.
- Geen nationale schuld.
Belgische afscheiding Na aanleiding van een opera in Brussel ontstaat er oproer. Koning Willem I stuurt
een leger naar Brussel. Op 4 oktober 1830 stelt het Zuiden het Voorlopige Bewind
in en deze roept de onafhankelijkheid uit. 2-12 augustus 1831 gaat Willem I op
Tiendaagse Veldtocht. Hij voert uiteindelijk de volhardingspolitiek door tot 1838. Het
Nederlandse leger bleef deze tijd gemobiliseerd (dit kostte enorm veel geld).
Hernieuwde onvrede - Liberale bezwaren tegen de monarchie.
1839-1840 - Dynastieke belangen staan niet gelijk aan de belangen van de natie.
- Volhardingspolitiek is enorm duur.
Grondwet 1840 - Tweejaarlijkse begroting (was eerst 10 jaar).
- Kamer krijgt inzage in de financiën.
- Ministers ook deels verantwoordelijk voor het beleid.
Willem II Wil vooral een populaire vorst zijn en denkt ook dat dit echt belangrijk is. Heeft geen
duidelijke politieke overtuiging.
Grondwetswijziging 1848 - Koning onschendbaar.
- Ministers zijn verantwoordelijk.
- Vrijheid van pers en vergadering.
- Scheiding kerk en staat.
- Directe verkiezingen.
- Jaarlijkse begroting.
, - Nieuwe rechten voor de Kamer.
Willem III Ziet op tegen zijn rol als constitutionele vorst. Betreurd grondwetswijziging 1848 en
wil deze saboteren. Maar heeft hier geen sterke adel, leger is niet invloedrijk en er
is geen leider van de oppositie. Dit maakt het moeilijk om de grondwetswijziging via
een coup af te zetten.
Het ideaal van de liberale en burgerlijke natie
Model van Thorbecke Maatschappij is het beste af als een individu vrij kan ontplooien, zij moeten eigen
keuzevrijheid hebben. Daarnaast moet er dus een vrije markt zijn. Door
samenwerking neem je de dreiging tot revolutie weg. Verkiezingen moeten
rechtstreeks zijn, via direct kiesrecht.
Wie mag er stemmen? Maar 10% van de mannen had kiesrecht. Alleen de ‘aristocratie van het verstand’
had het recht. Gekenmerkt door zelfstandigheid (op economisch gebied).
Loonarbeid komt dus niet in aanmerking. Af te lezen aan directe belastingen
(grondbelasting + patentbelasting + personele belasting).
Burgerlijk waardepatroon - Productiviteit, ijver, spaarzaamheid.
- Zelfbeheersing: uitstellen behoeftebevrediging.
- Vrijheid, tolerantie, autonomie, individualiteit.
- Fatsoen, huiselijkheid, zedelijkheid.
- Gemeenschapszin, harmonie, vaderlandsliefde.
Generaties liberalen 1. Doctrinaire liberalen (1840): staatsinrichting en grondwet.
2. Jong liberalen (1870: onderwijs.
3. Sociaal liberalen / radicalen (1890): sociale kwestie en kiesrecht.
Burgerlijk Karaktervorming, armen opvoeden tot goede burgers. Onbeschaafd vertier wordt
beschavingsoffensief tegengegaan (kermis bijvoorbeeld). De armere klasse kregen de mogelijkheid tot
burgerlijk vermaak: speeltuinen, muziekkapellen, dierentuin. Scholing werd via
cursussen gedaan.
Parlementaire enquête Arbeiders gingen naar Den Haag om te vertellen hoe het is om in Nederland
arbeider te zijn. Kamer wilde in eerste instantie onderzoeken of het Kinderwetje van
Houten werd nageleefd. Rapport van de commissie werd gedrukt en was voor
iedereen toegankelijk.
Lijstje met wetten - Kinderwetje van Houten 1874: pas werken als je 12 bent.
- Arbeidswet 1889: onder 12 niet werken, maar naar school gaan.
- Veiligheidswet 1895: veiligheid opgelegd aan de ondernemer.
- Leerplichtwet 1900: tussen 6-12 verplicht naar school.
- Kinderwetten 1901: kinderen uit zorg van ouders plaatsen + inspectie.
- Gezondheidswet 1901: artsen controleren openbare ruimtes.
- Ongevallenwet 1901: soort verzekering voor ongelukken op werk.
Leefomstandigheden van Er is geen fatsoenlijke stadsplanning voor de hoeveelheid arbeiders die naar de
de arbeiders steden kwamen. Hierom vond er revolutiebouw plaats: bouw gaat heel snel en vaak
niet veilig. In de huizen is er geen mogelijkheid tot beschavingsoffensief. Noodzaak:
woningwet 1901: set van minimumeisen bij de bouw van een huis en het opstellen
van woningen. Maakt het leven een stuk hygiënischer.
Tak van Poortvliet Iedere man die kan lezen en schrijven en niet werd ondersteund door de kerk
(bedeling) krijgt kiesrecht. Anti-Takkianen winnen uiteindelijk en deze wet komt er
niet door heen.
Kieswet van Houten 1896 Kiesrecht op basis van census (belasting), spaargeld, loon, woningbezit en behalen
examens.
Grondwetswijziging 1917 - Algemeen mannenkiesrecht.
- Alle scholen worden gesubsidieerd.
- Passief kiesrecht voor vrouwen.
- Districtenstelsel gebroken: evenredige vertegenwoordiging.
Modernisering en versplintering van de politiek
Emancipatie 1. Afscheiding 1834: orthodoxe protestantisme prediken.
gereformeerden 2. Doleantie 1886: orthodoxe afscheiding. 10% verlaat de hervormde kerk.
Religie niet gebaseerd op dogma’s. Religie moest emotie bevatten. Verzetten zich
tegen de centraliserende staat. Via onderwijs hegemonie bewaren.
Christelijke Historische - Tegen uitbreiding kiesrecht.
Unie - Lijken op conservatieve liberalen.
- Deftiger leiderschap.
- Tegen grote overheidsinvloed.