Kennistoets Juni:
Anatomie en fysiologie:
Hoofdstuk 11 – Het bloed:
Het cardiovasculaire stelsel:
- Bloedvatenstelsel = transportnetwerk
- Hart = pomp
- Diffusie en osmose erg belangrijk!
Grote bloedsomloop > alle organen
Kleine bloedsomloop > alleen de longen
Juf Danielle!!!
Bloed stroomt langs de longblaasjes. Bij inademing
vullen longblaasjes zich met lucht. Hierbij gaat
koolstofdioxide uit en zuurstof neem je op in je
bloed. > hart > grote bloedsomloop
Functies bloed:
➢ Transport van stoffen: zuurstof, kooldioxide, voedingstoffen, afvalstoffen en hormonen…
➢ Stabilisering pH en ionensamenstelling van interstitiële vloeistof (vloeistof tussen de cellen)
> diffusie
➢ Beperking vloeistofverlies bij verwonding (bloedstolling)
➢ Verdediging tegen ziekteverwekkers (witte bloedcellen, leukocyten)
➢ Lichaamstemperatuur regelen
Bloedafname:
➢ Veneuze punctie: bloedafname uit de venen (aders): dunnen wand en lage druk
➢ Uitstrijkje van druppeltje van vinger/teen/hiel
Bloedsamenstelling:
➢ Rode bloedcellen
➢ Plasma
➢ Witte bloedcellen > afweer
➢ Bloedplaatjes > bloedstolling
Fysieke eigenschappen van bloed:
➢ Temperatuur: ongeveer 38 graden.
➢ Viscositeit: bloed heeft 5x zo hoge viscositeit als water, 5x zo kleverig, 5x grotere weerstand
tegen water
➢ pH: bloed is licht basisch met een pH van 7,35 en 7,45 gemiddeld
Bloedplasma:
- Bindweefsel!! Bloedcellen in vloeibare matrix (plasma)
- Ongeveer 45% is bloedcellen, 55% is plasma
,- Van die bloedcellen is 99,9% rode bloedcel (erytrocyten), 1/3 van alle cellen in het lichaam.
- Heel klein deel witte bloedcellen; afweercellen; leukocyten, aantal neemt toe bij actieve infectie.
- Verder transporteiwitten, bloedplaatjes, etc.
Geen water geven aan patiënt met lage bloeddruk, want dan gaat het mis met de bloedcellen! Want
de concentratie van water is veel lager ten opzichte van bloedplasma. Daarom gebruiken ze zout,
want die heeft ongeveer zelfde concentratie.
Plasma:
- bestaat voor 92% uit water, 1% voedings- en afvalstoffen
- bevat plasma-eiwitten, vooral in lever gevormd
Transporteiwitten:
- Albuminen: 60%, transportstoffen (hormonen, medicijnen)
- Globulinen: 35%, vervoeren kleine moleculen, antilichamen!
- fibriongeen-eiwitten: 4%, fibrine-strengen, vormen bloedstolsel
Rode bloedcellen (erytrocyten):
- Geen organellen! Daarom levensduur, ongeveer 120 dagen; slijtage
- Bevat eiwitten: 95% daarvan is hemoglobine (vervoert zuurstof en
koolstofdioxide)
- Haemmolecuul bevat ijzer, vervoert O2 (globinedeel CO2)
Recyclen van ijzer:
- Transferrine (transporteiwit) vervoert ijzer terug naar de lever
- In beenmerg hergebruik voor aanmaak rode bloed cellen
Kleur van het bloed:
➢ Zuurstof gebonden: helderrood bloed (arterien, capillairen)
➢ Geen zuurstof gebonden: donkerrood bloed (veneus)
Afbraak van bloed:
- Bloedcellen slijten, geen reparatie (geen organellen!)
- Scheuren, stukgaan van RBC = hemolyse
- Teveel afbraak: hemoglobinurie (bloed in de urine)
- Normaal: bilirubine uitscheiding in gal en urine (bruin/geel)
- Ophoping van bilirubine door bijv. galsteen > geelzucht (icterus)
Hematocriet: % rode bloedcellen:
- Volumepercentage erytrocyten in bloed
- Hoger bij mannen (46%) dan vrouwen (42%)
- Bij tekort spreken we van anemie
- Hoger door EPO en uitdroging > stroperig bloed door minder vloeistof
Erytropoëse = de vorming van rode bloedcellen in rode beenmerg (myeloid) >
nodig voor vorming RBC’s: aminozuren, ijzer, vitaminen (B12)
- EPO (erytroopoetine): hormoon dat erytropoese stimuleert, onder invloed van lage
zuurstofconcentratie in bloed (hypoxie), snellere vorming en rijping van RBC’s.
,- Hematologie bestudeert vorming en functie van bloed
Bloedgroepen:
- Wordt bepaald door voor het lichaam herkenbare antigenen op de celmembraan van rode
bloedcellen: A, B, AB of geen (O)
- Afweercellen maken antistoffen tegen de antigenen die het lichaam niet heeft: bijvoorbeeld als je A
hebt, tegen B
- Daarnaast hebben de RBC’s wel of geen resusfactor (+)
- Dit resulteert in zes bloedgroepen: A-, B-, AB-, O- en met resus A+, B+, AB+, O+
Bloedgroepen en transfusie:
- Als de bloedgroep van de donor en de ontvanger niet overeenkomen, zijn ze niet compatibel
- Er kan dan een gevaarlijke kruisreactie ontstaan; transfusiereacties
- Dit zorgt voor agglutinatie (klontering) en hemolyse
- Antistoffen tegen resusfactor ontstaan alleen na blootstelling, bijvoorbeeld na eerste zwangerschap
van resus positief kind.
Witte bloedcellen: leukocyten:
- Afweercellen, ontstekingscellen, witte bloedcellen, leukocyten…
- Hebben wel celkern en organellen, zijn groter dan RBC’s
- Leukocytose: te hoog (ontsteking, infectie, allergie, leukemie)
- Leukopenie: te laag (chemotherapie, leukemie)
- Leukemie: kanker van bloedvormende weefsels
Twee groepen:
➢ Granulocyten (met granulen) > eosinofiele, basofiele en
neutrofiele!!
➢ Agranulocyten (zonder granulen) > monocyten (ontwikkelen zich tot macrofaag) en
lymfocyten (specifieke afweer)
Vier kenmerken:
➢ Amoebische beweging
➢ Diapedese: kunnen door bloedvat naar weefsel
➢ Positieve chemotaxis: beschadiging, virussen, bacterien opsporen
➢ Fagocytose van ziekteverwekkers of versleten cellen
, Fagocyteren:
➢ Neutrofielen (meest talrijk) > als eerste bij verwonding, pus
(ophoping van witte bloedcellen)
➢ Eosinofielen > allergie, parasitaire infectie
➢ Monocyten > groot, rijping in weefsels. Aantrekking andere leuko’s
➢ Lymfocyten (meest talrijk) > zorgen voor specifieke afweer, grote
celkern
➢ Basofielen > allergie, parasitaire functie
Trombocyten (bloedplaatjes):
Bloedplaatjes, celfragmenten, gevormd uit megakaryocyten (grote cellen in het beenmerg)
- Geen celkern, alleen cytoplasma en celmembraan ‘pakketjes’
- In sterk doorbloede organen, 1/3 in milt, ‘leven’ 9-12 dagen
- Gemobiliseerd bij bloeding, onderdeel stollingssysteem
- Trombocytopenie = afwijkend laag (vernietiging, te lage productie)
- trombocytose = afwijkend hoog (infectie, ontsteking, kanker)
Hemostase:
Stoppen van bloedingen, weefselherstel bevorderen
1. Vasculaire fase: vaatspasme (samentrekking), duurt
ongeveer 30 min
2. Bloedplaatjes fase: bloedplaatjes hechten aan endotheel
en collageenvezels > bloedplaatjesprop, na ongeveer 15
sec
3. Coagulatiefase: bloedstolling, fibrinogeen > fibrine, vangt
erytrocyten en trombocyten in dradennetwerk: stolsel, na
ongeveer 30 sec
Hoofdstuk 12 – Het hart:
Bloedsomloop:
➢ Kleine (pulmonaire) bloedsomloop: gaat naar longen, haalt zuurstof op
➢ Grote bloedsomloop: systeemcirculatie
➢ Rechterkant hart pompt naar longen
➢ Linkerkant hart pompt naar lichaam > daarom wat groter en dikkere
spierlaag.
➢ Blauw = zuurstofarm
➢ Rood = zuurstofrijk
Hart – longen – hart – lichaam – hart
- Arterie (slagader): efferent, voert weg van hart
- Vene (ader): afferent, voert naar het hart toe (aanvoer)
- Capillairen (haarvaten): overgang van arteriole naar venule
Anatomie en fysiologie:
Hoofdstuk 11 – Het bloed:
Het cardiovasculaire stelsel:
- Bloedvatenstelsel = transportnetwerk
- Hart = pomp
- Diffusie en osmose erg belangrijk!
Grote bloedsomloop > alle organen
Kleine bloedsomloop > alleen de longen
Juf Danielle!!!
Bloed stroomt langs de longblaasjes. Bij inademing
vullen longblaasjes zich met lucht. Hierbij gaat
koolstofdioxide uit en zuurstof neem je op in je
bloed. > hart > grote bloedsomloop
Functies bloed:
➢ Transport van stoffen: zuurstof, kooldioxide, voedingstoffen, afvalstoffen en hormonen…
➢ Stabilisering pH en ionensamenstelling van interstitiële vloeistof (vloeistof tussen de cellen)
> diffusie
➢ Beperking vloeistofverlies bij verwonding (bloedstolling)
➢ Verdediging tegen ziekteverwekkers (witte bloedcellen, leukocyten)
➢ Lichaamstemperatuur regelen
Bloedafname:
➢ Veneuze punctie: bloedafname uit de venen (aders): dunnen wand en lage druk
➢ Uitstrijkje van druppeltje van vinger/teen/hiel
Bloedsamenstelling:
➢ Rode bloedcellen
➢ Plasma
➢ Witte bloedcellen > afweer
➢ Bloedplaatjes > bloedstolling
Fysieke eigenschappen van bloed:
➢ Temperatuur: ongeveer 38 graden.
➢ Viscositeit: bloed heeft 5x zo hoge viscositeit als water, 5x zo kleverig, 5x grotere weerstand
tegen water
➢ pH: bloed is licht basisch met een pH van 7,35 en 7,45 gemiddeld
Bloedplasma:
- Bindweefsel!! Bloedcellen in vloeibare matrix (plasma)
- Ongeveer 45% is bloedcellen, 55% is plasma
,- Van die bloedcellen is 99,9% rode bloedcel (erytrocyten), 1/3 van alle cellen in het lichaam.
- Heel klein deel witte bloedcellen; afweercellen; leukocyten, aantal neemt toe bij actieve infectie.
- Verder transporteiwitten, bloedplaatjes, etc.
Geen water geven aan patiënt met lage bloeddruk, want dan gaat het mis met de bloedcellen! Want
de concentratie van water is veel lager ten opzichte van bloedplasma. Daarom gebruiken ze zout,
want die heeft ongeveer zelfde concentratie.
Plasma:
- bestaat voor 92% uit water, 1% voedings- en afvalstoffen
- bevat plasma-eiwitten, vooral in lever gevormd
Transporteiwitten:
- Albuminen: 60%, transportstoffen (hormonen, medicijnen)
- Globulinen: 35%, vervoeren kleine moleculen, antilichamen!
- fibriongeen-eiwitten: 4%, fibrine-strengen, vormen bloedstolsel
Rode bloedcellen (erytrocyten):
- Geen organellen! Daarom levensduur, ongeveer 120 dagen; slijtage
- Bevat eiwitten: 95% daarvan is hemoglobine (vervoert zuurstof en
koolstofdioxide)
- Haemmolecuul bevat ijzer, vervoert O2 (globinedeel CO2)
Recyclen van ijzer:
- Transferrine (transporteiwit) vervoert ijzer terug naar de lever
- In beenmerg hergebruik voor aanmaak rode bloed cellen
Kleur van het bloed:
➢ Zuurstof gebonden: helderrood bloed (arterien, capillairen)
➢ Geen zuurstof gebonden: donkerrood bloed (veneus)
Afbraak van bloed:
- Bloedcellen slijten, geen reparatie (geen organellen!)
- Scheuren, stukgaan van RBC = hemolyse
- Teveel afbraak: hemoglobinurie (bloed in de urine)
- Normaal: bilirubine uitscheiding in gal en urine (bruin/geel)
- Ophoping van bilirubine door bijv. galsteen > geelzucht (icterus)
Hematocriet: % rode bloedcellen:
- Volumepercentage erytrocyten in bloed
- Hoger bij mannen (46%) dan vrouwen (42%)
- Bij tekort spreken we van anemie
- Hoger door EPO en uitdroging > stroperig bloed door minder vloeistof
Erytropoëse = de vorming van rode bloedcellen in rode beenmerg (myeloid) >
nodig voor vorming RBC’s: aminozuren, ijzer, vitaminen (B12)
- EPO (erytroopoetine): hormoon dat erytropoese stimuleert, onder invloed van lage
zuurstofconcentratie in bloed (hypoxie), snellere vorming en rijping van RBC’s.
,- Hematologie bestudeert vorming en functie van bloed
Bloedgroepen:
- Wordt bepaald door voor het lichaam herkenbare antigenen op de celmembraan van rode
bloedcellen: A, B, AB of geen (O)
- Afweercellen maken antistoffen tegen de antigenen die het lichaam niet heeft: bijvoorbeeld als je A
hebt, tegen B
- Daarnaast hebben de RBC’s wel of geen resusfactor (+)
- Dit resulteert in zes bloedgroepen: A-, B-, AB-, O- en met resus A+, B+, AB+, O+
Bloedgroepen en transfusie:
- Als de bloedgroep van de donor en de ontvanger niet overeenkomen, zijn ze niet compatibel
- Er kan dan een gevaarlijke kruisreactie ontstaan; transfusiereacties
- Dit zorgt voor agglutinatie (klontering) en hemolyse
- Antistoffen tegen resusfactor ontstaan alleen na blootstelling, bijvoorbeeld na eerste zwangerschap
van resus positief kind.
Witte bloedcellen: leukocyten:
- Afweercellen, ontstekingscellen, witte bloedcellen, leukocyten…
- Hebben wel celkern en organellen, zijn groter dan RBC’s
- Leukocytose: te hoog (ontsteking, infectie, allergie, leukemie)
- Leukopenie: te laag (chemotherapie, leukemie)
- Leukemie: kanker van bloedvormende weefsels
Twee groepen:
➢ Granulocyten (met granulen) > eosinofiele, basofiele en
neutrofiele!!
➢ Agranulocyten (zonder granulen) > monocyten (ontwikkelen zich tot macrofaag) en
lymfocyten (specifieke afweer)
Vier kenmerken:
➢ Amoebische beweging
➢ Diapedese: kunnen door bloedvat naar weefsel
➢ Positieve chemotaxis: beschadiging, virussen, bacterien opsporen
➢ Fagocytose van ziekteverwekkers of versleten cellen
, Fagocyteren:
➢ Neutrofielen (meest talrijk) > als eerste bij verwonding, pus
(ophoping van witte bloedcellen)
➢ Eosinofielen > allergie, parasitaire infectie
➢ Monocyten > groot, rijping in weefsels. Aantrekking andere leuko’s
➢ Lymfocyten (meest talrijk) > zorgen voor specifieke afweer, grote
celkern
➢ Basofielen > allergie, parasitaire functie
Trombocyten (bloedplaatjes):
Bloedplaatjes, celfragmenten, gevormd uit megakaryocyten (grote cellen in het beenmerg)
- Geen celkern, alleen cytoplasma en celmembraan ‘pakketjes’
- In sterk doorbloede organen, 1/3 in milt, ‘leven’ 9-12 dagen
- Gemobiliseerd bij bloeding, onderdeel stollingssysteem
- Trombocytopenie = afwijkend laag (vernietiging, te lage productie)
- trombocytose = afwijkend hoog (infectie, ontsteking, kanker)
Hemostase:
Stoppen van bloedingen, weefselherstel bevorderen
1. Vasculaire fase: vaatspasme (samentrekking), duurt
ongeveer 30 min
2. Bloedplaatjes fase: bloedplaatjes hechten aan endotheel
en collageenvezels > bloedplaatjesprop, na ongeveer 15
sec
3. Coagulatiefase: bloedstolling, fibrinogeen > fibrine, vangt
erytrocyten en trombocyten in dradennetwerk: stolsel, na
ongeveer 30 sec
Hoofdstuk 12 – Het hart:
Bloedsomloop:
➢ Kleine (pulmonaire) bloedsomloop: gaat naar longen, haalt zuurstof op
➢ Grote bloedsomloop: systeemcirculatie
➢ Rechterkant hart pompt naar longen
➢ Linkerkant hart pompt naar lichaam > daarom wat groter en dikkere
spierlaag.
➢ Blauw = zuurstofarm
➢ Rood = zuurstofrijk
Hart – longen – hart – lichaam – hart
- Arterie (slagader): efferent, voert weg van hart
- Vene (ader): afferent, voert naar het hart toe (aanvoer)
- Capillairen (haarvaten): overgang van arteriole naar venule