Hoofdstuk 10 Evolutie
Paragraaf 1 Fossielen en hun ouderdom:
Ontstaan van fossielen
Gaat een organisme dood dan breken schimmels en bacteriën de resten meestal snel af. Goed
bewaarde resten en sporen van organismen uit een ver verleden zijn fossiele. De meeste fossiele zijn
afrukken van organismen in een gesteente. De vorming van een fossiel, de fossilisatie, begint vaak
wanneer bodemlagen een dood organisme luchtdicht afdekken. Door erosie van de aardlaag kunnen
deze fossielen weer aan het oppervlak komen. Fossiele ontstaan doordat reducenten in een droge of
koude omgeving organische stoffen niet afbreken of doordat mineralen in plaats van organische
stoffen van dode organismen komen.
Vergelijken van de ouderdom van fossielen
Om het begrip ouderdomsbepaling uit te leggen nemen we even de fossielen van trilobieten.
Trilobieten zijn geleedpotigen, verwant aan spinnen, pissebedden en insecten. Zij kwamen vooral op
aarde voor en leefden vanaf het cambrium tot in het perm (Binas tabel 94A). Deze dieren hebben dus
heel lang geleefd en er zijn verschillende soorten van deze dieren. Daarom zijn ze geschikt als
gidsfossielen, fossielen waarmee de ouderdom van een aardlaag te ten opzichten van een of meer
andere aardlagen vast te stellen is.
Absolute ouderdomsbepaling
Bij en relatieve ouderdomsbepaling vergelijk je de ouderdom van fossielen en aardlagen ten opzichte
van een of meer gidsfossielen. Voor absolute ouderdomsbepaling gebruiken onderzoekers de
natuurkundige eigenschappen van radioactieve elementen. Van veel elementen zijn meerderen
isotopen bekent. Isotopen zijn verschillende vormen van een element, elk met een andere
atoommassa. Isotopen zijn radioactief, dit radioactief verval meten natuurkundige als halveringstijd.
Dit is de tijd waarin de helft van de hoeveelheid radioactieve isotopen uit elkaar valt. Met deze
isotopen zijn dateringen van miljoenen tot miljarden jaren mogelijk.
Paragraaf 2 Populaties veranderen:
Mutaties
Een nieuwe eigenschap begint bij een mutatie, een verandering in het DNA. Door een mutaties in een
gen ontstaan meerdere varianten: allelen. Sommige mutaties verlagen de overlevingskans van het
organisme, andere leiden tot het ontstaan van een nieuwe eigenschap die het fenotype verandert.
Radioactieve straling, uv-licht en bepaalde chemische stoffen zijn oorzaken van mutaties, ze zijn
mutageen. Een verandering in één DNA-base heet een puntmutatie. Deze kan leiden tot een nieuw
allel dat een eiwit levert met een andere bouw of activiteit. Bij chromosoommutaties gaat het om
een verandering groter dan één base. Dit kan zelfs meerdere genen betreffen. Stukken DNA kunnen
verdwijnen, verdubbelen of omkeren. Een genoommutatie is een verandering in het
chromosoomaantal. Planten kunnen hun chromosomen verdubbel of verminderen. Het aanpassen
van planten heet plantenveredeling.
Paragraaf 1 Fossielen en hun ouderdom:
Ontstaan van fossielen
Gaat een organisme dood dan breken schimmels en bacteriën de resten meestal snel af. Goed
bewaarde resten en sporen van organismen uit een ver verleden zijn fossiele. De meeste fossiele zijn
afrukken van organismen in een gesteente. De vorming van een fossiel, de fossilisatie, begint vaak
wanneer bodemlagen een dood organisme luchtdicht afdekken. Door erosie van de aardlaag kunnen
deze fossielen weer aan het oppervlak komen. Fossiele ontstaan doordat reducenten in een droge of
koude omgeving organische stoffen niet afbreken of doordat mineralen in plaats van organische
stoffen van dode organismen komen.
Vergelijken van de ouderdom van fossielen
Om het begrip ouderdomsbepaling uit te leggen nemen we even de fossielen van trilobieten.
Trilobieten zijn geleedpotigen, verwant aan spinnen, pissebedden en insecten. Zij kwamen vooral op
aarde voor en leefden vanaf het cambrium tot in het perm (Binas tabel 94A). Deze dieren hebben dus
heel lang geleefd en er zijn verschillende soorten van deze dieren. Daarom zijn ze geschikt als
gidsfossielen, fossielen waarmee de ouderdom van een aardlaag te ten opzichten van een of meer
andere aardlagen vast te stellen is.
Absolute ouderdomsbepaling
Bij en relatieve ouderdomsbepaling vergelijk je de ouderdom van fossielen en aardlagen ten opzichte
van een of meer gidsfossielen. Voor absolute ouderdomsbepaling gebruiken onderzoekers de
natuurkundige eigenschappen van radioactieve elementen. Van veel elementen zijn meerderen
isotopen bekent. Isotopen zijn verschillende vormen van een element, elk met een andere
atoommassa. Isotopen zijn radioactief, dit radioactief verval meten natuurkundige als halveringstijd.
Dit is de tijd waarin de helft van de hoeveelheid radioactieve isotopen uit elkaar valt. Met deze
isotopen zijn dateringen van miljoenen tot miljarden jaren mogelijk.
Paragraaf 2 Populaties veranderen:
Mutaties
Een nieuwe eigenschap begint bij een mutatie, een verandering in het DNA. Door een mutaties in een
gen ontstaan meerdere varianten: allelen. Sommige mutaties verlagen de overlevingskans van het
organisme, andere leiden tot het ontstaan van een nieuwe eigenschap die het fenotype verandert.
Radioactieve straling, uv-licht en bepaalde chemische stoffen zijn oorzaken van mutaties, ze zijn
mutageen. Een verandering in één DNA-base heet een puntmutatie. Deze kan leiden tot een nieuw
allel dat een eiwit levert met een andere bouw of activiteit. Bij chromosoommutaties gaat het om
een verandering groter dan één base. Dit kan zelfs meerdere genen betreffen. Stukken DNA kunnen
verdwijnen, verdubbelen of omkeren. Een genoommutatie is een verandering in het
chromosoomaantal. Planten kunnen hun chromosomen verdubbel of verminderen. Het aanpassen
van planten heet plantenveredeling.