Samenvatting Fitvak A Hoofdstuk 4

Hoofdstuk 4
4.4 STUDIETIP

Ga eens na welke factoren nu allemaal bepalend zijn voor een systematische trainingsaanpak. Pas dit
toe op verschillende doelgroepen, zoals ene recreatieve fitnesser, een langeafstandloper, een judoka
en een sprinter. Werk vervolgens een lesschema uit en verantwoord daarbij je keuze voor
trainingsbelasting, oefeningen en organisatievorm.

4.5 TRAINING

Bij het trainen voor een bepaalde sport wordt gewerkt met lesschema's. die schema's beschrijven de
inhoud van een training. Dit is een middel om te komen tot het gewenste trainingsdoel.

Een fitnessinstructeur moet in staat zijn voor iedere klant een trainingsprogramma samen te stellen
en een aerobicsinstructeur moet in staat zijn voor elke les een verantwoord programma op te stellen.

Trainen = een doelbewuste, systematische, geleidelijk in zwaarte toenemende functionele belasting
met als doel het prestatievermogen te verbeteren

Er zijn een aantal voorwaarden waaraan een training moet voldoen, wil je zo effectief mogelijk het
gewenste resultaat bereiken. Die prestatie kan alleen bereikt worden als aan een aantal eisen
voldaan wordt:
Drie trainingseisen:
1. Regelmatig trainen
2. Planmatig trainen
3. Doelgericht trainen

4.6 PRESTATIE

De verschillende aspecten van prestatie zijn:
 Lichamelijk aspect
 Mentaal aspect
 Technisch aspect
 Tactisch aspect
Voor een instructeur is het belangrijk te weten welke aspecten verbeterd kunnen worden

, 4.6.1 Lichamelijk aspect

Het lichamelijk aspect van de prestatie, ook vaak de algehele conditie genoemd, wordt bepaald door
de volgende componenten (CLUKS):
A. Kracht
o De spierkracht van een spier/spiergroep staat hierbij centraal. Deze wordt
aangegeven d.m.v. het gewicht dat deze spiergroep kan verplaatsen
o De maximale kracht wordt aangeduid met 1 RM. - Repition Maximum, oftewel het
gewicht dat je nog net 1x kunt verplaatsen
B. Snelheid
o De snelheid wordt bepaald door de combinatie van kracht en coördinatie
C. Lenigheid
o De mate waarin je in staat bent een grote beweging te maken
o Lenigheid kan je aangeven met R.O.M. = Range of Motion
o De R.O.M. wordt bepaald door 3 componenten:
 De lengte en soepelheid van de spier
 De soepelheid van de gewrichten (mobiliteit)
 De mate van kracht die je hebt om een volledige beweging te maken
D. Uithoudingsvermogen
o Dit is het de capacitiet van het lichaam om gedurende langere tijd arbeid te
verrichten. Overigens wordt dit door de klant vaak "conditie" genoemd. Het
uithoudingsvermogen kunnen we onderverdelen in:
 Algemeen uithoudingsvermogen = hart-longcapaciteit
 Lokaal uithoudingsvermogen = spieruithoudingsvermogen
E. Coördinatie
o Deze wordt bepaald door de samenwerking van de spieren. Die worden gestuurd
door het zenuwstelsel. Hoe beter de samenwerking, hoe beter je kan presteren


4.6.2 Mentaal aspect

Elke maximale inspanning eist een bepaalde mentale status. Dat kan bijvoorbeeld concentratie of
agressie zijn; in elk geval zal de psychische kant van het presteren sterk mede bepalend zijn voor het
resultaat.


4.6.3 Technisch aspect

De techniek is de eis die je stelt aan een optimaal bewegingsverloop. Optimaal betekent dat je met
zo min mogelijk energie een zo groot mogelijke prestatie levert. Door een juiste uitvoeringstechniek
neemt natuurlijk ook de veiligheid van een oefening toe.


4.6.4 Tactisch aspect

Welke actie onderneem je op welk moment? In wedstrijdsituaties speelt dat een grote rol. In fitness
en aërobics speelt tactiek geen rol.