Samenvatting internationale economie
Week 1
Globalisering = mondialisering
Mondialisering = (versnelde) wereldwijde integratie van landen op gebied van economie,
politiek en cultuur.
Dimensies globalisering
- Economisch
- Politiek
- Cultureel
- Ecologisch
Productiefactoren
- Natuur
- Arbeid
- Kapitaal
Grensoverschrijdende economische activiteiten:
- Internationale handel
- Investeringen
- Beleggingen
- Samenwerking
- Arbeidsmigratie
Handelsverkeer betreft de grensoverschrijdende ruil van goederen en diensten; de export (X)
en import (M) van goederen en diensten.
Handels- of uitvoersaldo = (X – M)
CPB: NL 2022:
Export = €899 mld
Import = €795 mld
Saldo handelsverkeer = + €104 mld
Dekkingspercentage = 113,1 %
Export en import als percentage van BBP: 83,7% resp. 82,9%
Saldo handelsverkeer als percentage van het BBP: 10,8%
Kapitaalverkeer betreft de grensoverschrijdende investeringen en beleggingen;
kapitaalimporten (Km) en kapitaalexporten (Kx).
Saldo kapitaalverkeer = (Km – Kx)
Oorzaken groei wereldmarkt:
- Groei wereldbevolking
- Stijging (gemiddelde) levensstandaard
- Opkomst koopkrachtige middenklasse met convergerende preferenties
- Daling kosten transport en communicatie door verbeterde transporttechnologie en
ICT-revolutie.
- Korter worden productlevenscycli
,Globaliseringsmotieven bedrijven
Motieven in kostensfeer:
- Benutten productiviteitsvoorsprong vanwege superieure technologie en/of
efficiëntere organisatie
- Voordeel trekken uit schaalgrootte (lage kostprijs)
- Voordeel trekken uit offshoring (internationaal outscouren)
Motieven in de omzetsfeer:
- Benutten groeipotentie opkomende buitenlandse markten
- Ontwijken marktverzadiging in binnenland
- Risicospreiding door geografische diversificatie
- Profiteren van productuniciteit elders
Bedrijven internationaliseren -> verbetert winstgevendheid -> concurrentievoordeel ->
kostenvoordeel/premium prijsstelling
Misverstanden over globalisering
1. Werkgelegenheid staat onder druk door concurrentie uit lage lonenlanden
Niet de loonhoogte is interessant, maar de loonkosten per eenheid product.
Arbeidsproductiviteit is net zo belangrijk.
Loonaandeel in de verkoopprijs is geringer dan mensen denken.
2. Concurrentie tussen landen is hetzelfde als tussen bedrijven.
Landen zijn geen bedrijven. Lonen zijn ook inkomens. Landen zijn elkaars afzetgebied.
Productiecapaciteit China en India onvoldoende t.o.v. wereldvraag.
3. Bedrijven zijn ‘footloose’ (vrij om te gaan/doen) geworden
Sommige productie is plaats/marktgebonden (bijv. persoonlijke dienstverlening). Bedrijven
zijn vaak lokaal verankerd.
, Globalisering is goed voor de welvaart.
- Meer koopkracht en keuzevrijheid voor consumenten
- Monopoliewinsten binnenland onder druk
- Werkt pacificerend (brengt rust)
- Autarkische (onafhankelijke) landen lage welstand
Nadelen globalisering
- Verdelingskwestie, inkomensverdeling rijke landen wordt steeds schever
- Padafhankelijkheid
- Race to the bottom -> concurrenten gaan steeds lager in prijs voor strijd om klant ->
in een poging zo veel mogelijk marktaandeel te verwerven wordt de bodem
opgezocht.
- Verlies culturele diversiteit (identiteit)
Waarom is de groei van BBP niet meteen een welvaartstoename?
Eerst: autarkisch land: 10 inwoners, met een BBP per capita van $1 -> BBP = $10
Later: geglobaliseerd land; 10 inwoners, maar nu 8 personen werkloos en 2 topverdieners
met elk $6 -> BBP = $12
->
Economische groei: +20% scheve verdeling inkomens; scherpe scheiding tussen winners en
losers; BBP per capita $1,2
Politiek: moeten winnaars verliezers compenseren?
Week 2
Handelstheorieën geven een verklaring voor grensoverschrijdende ruil van goederen en
diensten.
Kostenverschillen tussen de landen komen voort uit productiemiddelen.
Natuur: klimaat, ligging, grondstoffen
Arbeid: hoeveelheid, productiviteit, scholing
Kapitaal: infrastructuur, machinepark
De basistheorieën zijn de absolute (Smith) en de comparatieve (relatieve) kostentheorie
(Ricardo).
Dit zijn klassieke theorieën -> gaan over kostenverschillen in een volkomen markt waar
producten hetzelfde zijn.
Echter internationale handel vindt ook plaats doordat er kwaliteitsverschillen zijn tussen
producten uit verschillende landen (Nederlandse tulpen, Belgisch bier, Zwitserse horloges)
Absolute kostenverschillen
Week 1
Globalisering = mondialisering
Mondialisering = (versnelde) wereldwijde integratie van landen op gebied van economie,
politiek en cultuur.
Dimensies globalisering
- Economisch
- Politiek
- Cultureel
- Ecologisch
Productiefactoren
- Natuur
- Arbeid
- Kapitaal
Grensoverschrijdende economische activiteiten:
- Internationale handel
- Investeringen
- Beleggingen
- Samenwerking
- Arbeidsmigratie
Handelsverkeer betreft de grensoverschrijdende ruil van goederen en diensten; de export (X)
en import (M) van goederen en diensten.
Handels- of uitvoersaldo = (X – M)
CPB: NL 2022:
Export = €899 mld
Import = €795 mld
Saldo handelsverkeer = + €104 mld
Dekkingspercentage = 113,1 %
Export en import als percentage van BBP: 83,7% resp. 82,9%
Saldo handelsverkeer als percentage van het BBP: 10,8%
Kapitaalverkeer betreft de grensoverschrijdende investeringen en beleggingen;
kapitaalimporten (Km) en kapitaalexporten (Kx).
Saldo kapitaalverkeer = (Km – Kx)
Oorzaken groei wereldmarkt:
- Groei wereldbevolking
- Stijging (gemiddelde) levensstandaard
- Opkomst koopkrachtige middenklasse met convergerende preferenties
- Daling kosten transport en communicatie door verbeterde transporttechnologie en
ICT-revolutie.
- Korter worden productlevenscycli
,Globaliseringsmotieven bedrijven
Motieven in kostensfeer:
- Benutten productiviteitsvoorsprong vanwege superieure technologie en/of
efficiëntere organisatie
- Voordeel trekken uit schaalgrootte (lage kostprijs)
- Voordeel trekken uit offshoring (internationaal outscouren)
Motieven in de omzetsfeer:
- Benutten groeipotentie opkomende buitenlandse markten
- Ontwijken marktverzadiging in binnenland
- Risicospreiding door geografische diversificatie
- Profiteren van productuniciteit elders
Bedrijven internationaliseren -> verbetert winstgevendheid -> concurrentievoordeel ->
kostenvoordeel/premium prijsstelling
Misverstanden over globalisering
1. Werkgelegenheid staat onder druk door concurrentie uit lage lonenlanden
Niet de loonhoogte is interessant, maar de loonkosten per eenheid product.
Arbeidsproductiviteit is net zo belangrijk.
Loonaandeel in de verkoopprijs is geringer dan mensen denken.
2. Concurrentie tussen landen is hetzelfde als tussen bedrijven.
Landen zijn geen bedrijven. Lonen zijn ook inkomens. Landen zijn elkaars afzetgebied.
Productiecapaciteit China en India onvoldoende t.o.v. wereldvraag.
3. Bedrijven zijn ‘footloose’ (vrij om te gaan/doen) geworden
Sommige productie is plaats/marktgebonden (bijv. persoonlijke dienstverlening). Bedrijven
zijn vaak lokaal verankerd.
, Globalisering is goed voor de welvaart.
- Meer koopkracht en keuzevrijheid voor consumenten
- Monopoliewinsten binnenland onder druk
- Werkt pacificerend (brengt rust)
- Autarkische (onafhankelijke) landen lage welstand
Nadelen globalisering
- Verdelingskwestie, inkomensverdeling rijke landen wordt steeds schever
- Padafhankelijkheid
- Race to the bottom -> concurrenten gaan steeds lager in prijs voor strijd om klant ->
in een poging zo veel mogelijk marktaandeel te verwerven wordt de bodem
opgezocht.
- Verlies culturele diversiteit (identiteit)
Waarom is de groei van BBP niet meteen een welvaartstoename?
Eerst: autarkisch land: 10 inwoners, met een BBP per capita van $1 -> BBP = $10
Later: geglobaliseerd land; 10 inwoners, maar nu 8 personen werkloos en 2 topverdieners
met elk $6 -> BBP = $12
->
Economische groei: +20% scheve verdeling inkomens; scherpe scheiding tussen winners en
losers; BBP per capita $1,2
Politiek: moeten winnaars verliezers compenseren?
Week 2
Handelstheorieën geven een verklaring voor grensoverschrijdende ruil van goederen en
diensten.
Kostenverschillen tussen de landen komen voort uit productiemiddelen.
Natuur: klimaat, ligging, grondstoffen
Arbeid: hoeveelheid, productiviteit, scholing
Kapitaal: infrastructuur, machinepark
De basistheorieën zijn de absolute (Smith) en de comparatieve (relatieve) kostentheorie
(Ricardo).
Dit zijn klassieke theorieën -> gaan over kostenverschillen in een volkomen markt waar
producten hetzelfde zijn.
Echter internationale handel vindt ook plaats doordat er kwaliteitsverschillen zijn tussen
producten uit verschillende landen (Nederlandse tulpen, Belgisch bier, Zwitserse horloges)
Absolute kostenverschillen