ABCDE, MEWS ETC.
Leerdoelen:
1. Past de stappen van het klinisch redeneren toe en koppelt deze aan de
stappen van het verpleegkundig proces.
2. Kan het belang van klinisch redeneren verwoorden.
3. Legt een relatie tussen het verpleegkundig proces en klinisch redeneren.
5. Hanteert de communicatiemiddelen (SBARR, ABCDE).
6. Hanteert de redeneerhulpen (SCEGS, EWS, RTS).
Voorbereiding:
Opdracht 1
Ga op zoek naar de definitie en betekenis van klinisch redeneren.
Met klinisch redeneren koppel je eigen observaties en interpretaties aan
biomedische kennis (fysiologie, anatomie, pathologie, farmacologie). Op die
manier kun je als verpleegkundige goed onderbouwen welke interventies je moet
inzetten bij ziekte of een probleem van medische aard.
Wat houdt klinisch redeneren in?
Hoe heb je dit eerder in de opleiding, bijvoorbeeld tijdens stage of VPRF5,
toegepast?
Jazeker, elk jaar krijg je te maken met klinisch renderen. Zeker bij mijn pl3 heb ik
dagelijks moeten klinisch redeneren en bij mijn minor onbegrepen gedrag heb ik
ook les gehad in het klinisch redeneren.
Ga op zoek naar mogelijke stappen van klinisch redeneren. Werk de stappen van
klinisch redeneren uit en ga op zoek naar de verschillen en overeenkomsten.
Klinisch redeneren;
1. Oriëntatie op de situatie; Verzamelen van gegevens d.m.v. medische
voorgeschiedenis, klachten, symptomen of anamnese. Vb. Client is uit bed
gevallen, meneer is 82 jaa en heeft diabetes.
2. Klinische probleemstelling; Wat heeft prioriteit, lichamelijke (somatische)
en mentale (psychische) aspecten koppelen. Vb. Bloed de client? Is er
schade aan het hoofd?
3. Aanvullend onderzoek; Wat wil je nog weten? Welke informatie is er nog
nodig, welk onderzoek etc. Vb. Heeft de client koorts, meet zijn
temperatuur. Is de client onwel geworden of heeft hij een beroerte gehad,
maak een ct-scan.
, 4. Klinische beleid; bepalen wat nodig is, vitale functies meten, familie gerust
zetten, dhr over eind helpen. Weet dat jij verpleegkundige bent en geen
arts, doe dus niet iets wat boven jouw verantwoordelijkheid ligt.
5. Verloop; Bewaak het verloop, rapporteer, geef medicatie. Korte/ langer
termijn.
6. Reflectie.
Opdracht 2
Verklaar wat het belang van klinisch redeneren inhoudt.
Een klinische blik ontwikkelen waardoor jij optimale zorg kan leveren aan de
cliënt.
Opdracht 3
Werk het verpleegkundig proces uit en ga op zoek naar de relatie tussen het
verpleegkundig proces en klinisch redeneren.
Verpleegkundig proces:
1. Anamnese; gegevens verzamelen.
2. Diagnose (NANDA); je analyseert de informatie vanuit de client en
beschrijft een conclusie hiervan. Een verpleegkundige diagnose of
verschillende differentiaaldiagnoses.
3. Planning resultaten; bepaal het gewenste doel en resultaten. Je legt dit
doel vast in het zorgplan. Je maakt je doel smart.
4. Planning interventies; de gewenste doelen en resultaten vertaal je in
interventies.
5. Uitvoeren (NIC); het uitvoeren van de interventies. Rapporteren,
observeren, signaleren zijn in deze fase belangrijk.
6. Evaluatie (NOC); het evalueren van de doelen en het bijpassen/ aanpassen
van deze doelen om het gewenste effect te behalen.
Opdracht 4
Zoek communicatiemiddelen op (SBARR, ABCDE).