Motorisch leren PowerPoint samenvatting:
HC1 physical literacy:
Leren:
- ‘Een proces dat leidt tot relatief duurzame veranderingen in het gedragspotentieel
als gevolg van specifieke ervaringen met de omgeving’.
- Er moet sprake zijn van een relatief duurzame en stabiele toename van de prestatie
als gevolg van specifieke ervaring of oefening.
o Duurzaam: wat geoefend wordt moet beklijven.
o Stabiel: prestatie verbetering moet niet te sterk beïnvloed worden door
variaties in de omgeving.
- Leren verloopt niet lineair.
Motorisch leren:
- ML: de definitie van leren toegepast in een motorische context.
o Vaardigheden waarbij doelbewust wordt bewogen.
o Vaardigheden die aangeleerd kunnen worden
- Iemand moet motorisch vaardiger worden voor motorische ontwikkeling, fitheid en
gezondheid.
- Huidige status: kinderen en volwassenen zijn minder gaan bewegen en er is meer
zwaarlijvigheid. De motorische vaardigheden bij kinderen is verslechterd.
Theoretisch kader: motorische vaardigheid:
- 4 criteria van motorische vaardigheid:
1. Een duidelijk doel
2. Lichaam en ledematen zijn nodig om dat doel te bereiken
3. Het zijn vrijwillige bewegingen (reflexen zijn onvrijwillig)
4. Motorische vaardigheden ontwikkelen zich als gevolg van oefening.
- Het bewegen zelf, de motorische vaardigheid, wordt beschouwd als een belangrijk
onderdeel van de fysieke geletterdheid.
o Het gaat hierbij niet over de eenzijdige sportactiviteiten maar het bewegen
als geheel.
Physical literacy/ geletterdheid:
- Fysieke geletterdheid: de motivatie, het vertrouwen de fysieke competentie, de
kennis en het begrip om de betrokkenheid bij fysieke activiteiten voor het leven te
waarderen en te nemen.
- 4 kenmerken:
o Competentie: om te bewegen binnen een brede variantie van uitdagende
beweegsituaties.
o Motivatie: om de eigen ‘motorische mogelijkheden’ verder te ontwikkelen.
o Vertrouwen: in de eigen bewegingsmogelijkheden.
o Kennis en begrip: over de eigen bewegingsmogelijkheden.
- Voorbeeld: als je niet kan rennen, kan je niet voetballen.
,HC2 classificeren:
Fundamentele motorische vaardigheden (FMV):
- Fundamenteel: essentieel, basaal, elementair, van groot belang, etc…
- Fundamentele bewegingen: bewegingen die essentieel zijn voor het kunnen maken
van specifiekere bewegingen.
Motorische basisvaardigheden
o Bijv. je moet kunnen rennen om te voetballen.
- Indelen in 3 categorieën:
o Locomotorische vaardigheden: het lichaam verplaatsen in de ruimte. A naar B
Bijv. wandelen, hardlopen, huppelen, hinkelen springen en glijden.
o Balansvaardigheden: het lichaam in balans houden
Bijv. draaien, balanceren.
o Manipulatieve vaardigheden: lichaam gebruiken om iets met een object te
doen.
Bijv. gooien, vangen, stuiteren, schoppen, slaan en rollen.
- Locomotorische en balansvaardigheden vormen de basis voor manipulatieve
vaardigheden.
o Het is van belang om deze goed te ontwikkelen in de kindertijd.
Waarom classificeren:
- Geeft je als docent een vertrekpunt om je leerproces in te richten.
- Helpt om verhouding tussen bewegingen in kaart te brengen.
- Classificeren is een glijdende schaal: meer van het een en minder van het ander.
Open/ gesloten:
- Gebaseerd op de voorspelbaarheid van de omgeving, die kan hoog of laag zijn.
- Open skill: beweging wordt uitgevoerd in een variabele, onvoorspelbare omgeving.
o Een open skill vraagt de juiste oplossing binnen een bepaalde context.
- Gesloten skill: een beweging wordt uitgevoerd in een stabiele voorspelbare
omgeving.
o Een gesloten skill vraagt meer van de technische uitvoering van een
beweging.
- De context is bepalend.
Fijn/ grof:
- Fijn: kleine subtiele handelingen.
- Grof: grote bewegingen met een grotere hoeveelheid spiergroepen.
- Bepalend:
o Hoeveel spiergroepen zijn actief tijdens de skill? Grootte van de spiergroepen.
o Hoe nauwkeurig is de uit te voeren beweging?
Discreet/ serieel:
- Discreet: de beweging is kort, duidelijk en met begin en eind.
o Gooien, golfswing
- Serieel: er is een aaneenschakeling van discrete taken.
o Arabier + flickflack
, - Continu zit er tussen in: repeterend, er zit geen echt begin en eind aan de beweging.
o Fietsen
Motorisch/ cognitief:
- Motorische: bewegen
- Cognitief: in je hoofd
Multidimensionaal classificatie
Model van Gentile
- Classificeren om te begrijpen
o Omgeving afhankelijke variabelen
o Actie vereisten van een beweging (het lichaam)
Individuele verschillen
- Oorzaken
o Lichaamslengten en lichaamssamenstelling, fysiologische bouw,
bewegingservaring, motivatie, etc…
- Gevolgen
o Lesgeef strategie niet voor ieder gelijk effect
HC3: motorische ontwikkelingsmodellen
Modellen:
- 4 verschillende modellen die de ontwikkeling van een motorische vaardigheid
uitleggen vanuit verschillend perspectief
o Mijlpalen van Shirley
o Berg van motorisch leren
o Fasen Wickstrom
o Leerfases Fitts en Posner
HC1 physical literacy:
Leren:
- ‘Een proces dat leidt tot relatief duurzame veranderingen in het gedragspotentieel
als gevolg van specifieke ervaringen met de omgeving’.
- Er moet sprake zijn van een relatief duurzame en stabiele toename van de prestatie
als gevolg van specifieke ervaring of oefening.
o Duurzaam: wat geoefend wordt moet beklijven.
o Stabiel: prestatie verbetering moet niet te sterk beïnvloed worden door
variaties in de omgeving.
- Leren verloopt niet lineair.
Motorisch leren:
- ML: de definitie van leren toegepast in een motorische context.
o Vaardigheden waarbij doelbewust wordt bewogen.
o Vaardigheden die aangeleerd kunnen worden
- Iemand moet motorisch vaardiger worden voor motorische ontwikkeling, fitheid en
gezondheid.
- Huidige status: kinderen en volwassenen zijn minder gaan bewegen en er is meer
zwaarlijvigheid. De motorische vaardigheden bij kinderen is verslechterd.
Theoretisch kader: motorische vaardigheid:
- 4 criteria van motorische vaardigheid:
1. Een duidelijk doel
2. Lichaam en ledematen zijn nodig om dat doel te bereiken
3. Het zijn vrijwillige bewegingen (reflexen zijn onvrijwillig)
4. Motorische vaardigheden ontwikkelen zich als gevolg van oefening.
- Het bewegen zelf, de motorische vaardigheid, wordt beschouwd als een belangrijk
onderdeel van de fysieke geletterdheid.
o Het gaat hierbij niet over de eenzijdige sportactiviteiten maar het bewegen
als geheel.
Physical literacy/ geletterdheid:
- Fysieke geletterdheid: de motivatie, het vertrouwen de fysieke competentie, de
kennis en het begrip om de betrokkenheid bij fysieke activiteiten voor het leven te
waarderen en te nemen.
- 4 kenmerken:
o Competentie: om te bewegen binnen een brede variantie van uitdagende
beweegsituaties.
o Motivatie: om de eigen ‘motorische mogelijkheden’ verder te ontwikkelen.
o Vertrouwen: in de eigen bewegingsmogelijkheden.
o Kennis en begrip: over de eigen bewegingsmogelijkheden.
- Voorbeeld: als je niet kan rennen, kan je niet voetballen.
,HC2 classificeren:
Fundamentele motorische vaardigheden (FMV):
- Fundamenteel: essentieel, basaal, elementair, van groot belang, etc…
- Fundamentele bewegingen: bewegingen die essentieel zijn voor het kunnen maken
van specifiekere bewegingen.
Motorische basisvaardigheden
o Bijv. je moet kunnen rennen om te voetballen.
- Indelen in 3 categorieën:
o Locomotorische vaardigheden: het lichaam verplaatsen in de ruimte. A naar B
Bijv. wandelen, hardlopen, huppelen, hinkelen springen en glijden.
o Balansvaardigheden: het lichaam in balans houden
Bijv. draaien, balanceren.
o Manipulatieve vaardigheden: lichaam gebruiken om iets met een object te
doen.
Bijv. gooien, vangen, stuiteren, schoppen, slaan en rollen.
- Locomotorische en balansvaardigheden vormen de basis voor manipulatieve
vaardigheden.
o Het is van belang om deze goed te ontwikkelen in de kindertijd.
Waarom classificeren:
- Geeft je als docent een vertrekpunt om je leerproces in te richten.
- Helpt om verhouding tussen bewegingen in kaart te brengen.
- Classificeren is een glijdende schaal: meer van het een en minder van het ander.
Open/ gesloten:
- Gebaseerd op de voorspelbaarheid van de omgeving, die kan hoog of laag zijn.
- Open skill: beweging wordt uitgevoerd in een variabele, onvoorspelbare omgeving.
o Een open skill vraagt de juiste oplossing binnen een bepaalde context.
- Gesloten skill: een beweging wordt uitgevoerd in een stabiele voorspelbare
omgeving.
o Een gesloten skill vraagt meer van de technische uitvoering van een
beweging.
- De context is bepalend.
Fijn/ grof:
- Fijn: kleine subtiele handelingen.
- Grof: grote bewegingen met een grotere hoeveelheid spiergroepen.
- Bepalend:
o Hoeveel spiergroepen zijn actief tijdens de skill? Grootte van de spiergroepen.
o Hoe nauwkeurig is de uit te voeren beweging?
Discreet/ serieel:
- Discreet: de beweging is kort, duidelijk en met begin en eind.
o Gooien, golfswing
- Serieel: er is een aaneenschakeling van discrete taken.
o Arabier + flickflack
, - Continu zit er tussen in: repeterend, er zit geen echt begin en eind aan de beweging.
o Fietsen
Motorisch/ cognitief:
- Motorische: bewegen
- Cognitief: in je hoofd
Multidimensionaal classificatie
Model van Gentile
- Classificeren om te begrijpen
o Omgeving afhankelijke variabelen
o Actie vereisten van een beweging (het lichaam)
Individuele verschillen
- Oorzaken
o Lichaamslengten en lichaamssamenstelling, fysiologische bouw,
bewegingservaring, motivatie, etc…
- Gevolgen
o Lesgeef strategie niet voor ieder gelijk effect
HC3: motorische ontwikkelingsmodellen
Modellen:
- 4 verschillende modellen die de ontwikkeling van een motorische vaardigheid
uitleggen vanuit verschillend perspectief
o Mijlpalen van Shirley
o Berg van motorisch leren
o Fasen Wickstrom
o Leerfases Fitts en Posner