Samenvattingen
Pedagogisch werk 1 Thema 13
Pedagogisch werk 2 Thema 5
Pedagogisch werk 2 Thema 9
Pedagogisch werk 2 Thema 11
Pedagogisch werk 2 Thema 12
Professioneel werken voor pedagogisch werk Thema 2
Professioneel werken voor pedagogisch werk Thema 12
Professioneel werken voor pedagogisch werk Thema 13
Professioneel werken voor pedagogisch werk Thema 16
Methodiek en begeleiden voor Pedagogisch werk Thema 8
Methodiek en begeleiden voor Pedagogisch werk Thema 9
Hoofdstuk 13: motiveren, 13.1 motivatie
Motivatie: te maken met de wil om iets voor elkaar te krijgen.
Motiveren:
- Motivatie:
o Een prikkel die je hebt of krijgt, om iets wel of niet te doen.
o Belangrijk
o Innerlijke energie
- Motiveren:
o Invloed uitoefenen op een ander zodat die een bepaald gedrag gaat vertonen.
Intrinsiek en extrinsiek:
- Intrinsieke motivatie:
o De prikkel komt vanuit jezelf
o Je vindt iets leuk om te doen
- Extrinsieke motivatie:
o Motivatie van buitenaf
o Wordt beïnvloed door zaken die buiten jou liggen
o Mensenwerk!
Aansluiten bij de doelgroep:
- Motiveren is naar manieren zoeken die aansluiten bij de doelgroep
- Leg uit waarom het belangrijk is om iets te doen
- Activiteit moet zinvol en leuk zijn
- Spreek je vertrouwen uit
Kind in Ontwikkeling (B1K1)
1
, Hoofdstuk 13: motiveren, 13.2 de verwachtingstheorie van Vroom
De verwachtingstheorie van Vroom: gaat er vanuit dan mensen gemotiveerd zijn als de uitkomsten van dingen
die ze doen bij de verwachtingen aansluiten.
Theorie van Vroom: M (motivatie) = E (verwachting) x I (instrumentaliteit) x V (waardering) (M=E x I x V)
- 1. Kan ik mijn doel bereiken
- 2. Welke beloning levert het mij als ik het doel bereik?
- 3. Hoe belangrijk is de beloning voor mij?
Elementen van Vroom:
- Verwachting (E): vraagt zich af of het hem/haar gaat lukken
- Instrumentaliteit (I): stel een beloning in het vooruitzicht
- Waardering (V): Zorg ervoor dat je weet welke beloning belangrijk is voor de kinderen
Alles bij elkaar:
- Volgens Vroom zorgen een positieve verwachting, de juiste beloning en een positieve waardering voor
motivatie.
- Zorg ervoor dat je er zelf in geloofd dat het lukt.
- Werk en beloning moeten in evenwicht zijn.
Hoofdstuk 13: motiveren, 13.3 de attributietheorie
Attributie= verklaring
Attributietheorie= gaat over manier waarop mensen hun gedrag verklaren
Interne attributie= je neemt verantwoordelijkheid voor je eigen gedrag
Externe attributie= je legt de oorzaak van je gedrag altijd buiten jezelf
Dimensies:
- Locatie: (interne of externe oorzaak)
o Ben je goed (intern) of is de tegenstander slecht (extern)
- Duur: (tijdelijk of permanent)
o Geluk (tijdelijk) of vaardigheid (permanent)
- Beheersbaarheid:
o Zelf in de hand of niet kunnen beïnvloeden
Attributiefouten:
- Als een kind vervelende gebeurtenissen steeds intern attribueert en leuke dingen extern.
Hoofdstuk 13: motiveren, 13.4 de doeloriëntatietheorie
- Kind kan twee soorten doelen hebben als het iets wilt leren:
o Prestatiedoel:
Richt op het halen van een goed eindresultaat
Als je wilt laten zien dat je iets goed kun of weet
o Leerdoel:
Richt op het leerproces
Als je ergens beter in wilt worden
Wat kun je ermee:
- Prestatiedoel:
o Kan je vergelijken met extrinsieke motivatie
- Leerdoel:
o Kan je vergelijken met intrinsieke motivatie
Kind in Ontwikkeling (B1K1)
2
, Hoofdstuk 13: motiveren, 13.5 Coaching van kinderen
Coachen:
- Wilt zeggen dat je kinderen begeleidt bij het halen van doelen die zij zelf hebben gekozen.
Contact maken:
- Het kind moet jou vertrouwen
- Contact maken door open gesprek
- Voel aan wanneer je verder kunt
Doel bepalen:
- Je wilt helder krijgen waarover de coaching moet gaan
- Voorzichtig aankaarten wat je ziet en luisteren naar de reactie van het kind
- Bepaal het doel door vragen te stellen
Vragen stellen:
- Stel het kind open en concrete vragen
- Wees voorbereid op niet verwachtte vragen
- Na situatie in kaart gebracht te hebben, kind vragen wat de oplossing zou kunnen zijn
Opties onderzoeken:
- Samen met kind naar oplossingen zoeken
- Stimuleer kind om zelf na te denken
- Bespreek dingen die kind goed kan
Concrete afspraken:
- Kind beste oplossing voor probleem laten kiezen
- Oplossing moet bestaan uit kleine stapjes, voor overzicht
- Stel concrete vragen
- Schrijf antwoorden op
- Maak vervolgafspraak
Hoofdstuk 13: motiveren, 13.6 verdieping: Zelfdeterminatietheorie
Zelfdeterminatietheorie: mensen hebben relatie, autonomie en competentie nodig om gemotiveerd te werken
Relatie:
- Goede relatie met leerkracht of begeleider
- Wilt graag gezien en erkend worden
- Jongeren moeten een goede relatie met elkaar hebben
- Positieve relatie met leerstof of activiteit
Autonomie:
- Gevoel dat ze zelf invloed hebben op de manier waarop ze een opdracht aanpakken
- Bepaal hoe groot of klein de autonomie is
- Voel aan wat kinderen al kunnen
- Geef jongeren, waar het kan, de vrijheid om te ondernemen
Competentie:
- Jongeren moeten het gevoel hebben dat ze een opdracht kunnen uitvoeren
- Zorg ervoor dat opdrachten passen bij de vaardigheden
- Opdracht moet uitdagend en uitvoerbaar zijn
Hoofdstuk 5: interactievaardigheden, 5.1 interactievaardigheden
Kind in Ontwikkeling (B1K1)
3
, Interactievaardigheden: vaardigheden die pedagogisch werkers toepassen tijdens de communicatie met de
kinderen op de groep. Totaal zijn er zes gebieden, onderverdeeld in twee groepen.
Oorsprong van interactievaardigheden:
- Afgeleid van pedagogische basisdoelen:
o Bieden van fysieke en emotionele veiligheid
o Stimuleren van de ontwikkeling van persoonlijke competenties
o Stimuleren van de ontwikkeling van sociale competenties
o Socialisatie door waarden en normen over te dragen
Interactie en ontwikkeling:
- Zonder volwassenen leren kinderen geen taal
- Veilig pedagogisch klimaat:
o Een opvoedingsklimaat waarin kinderen zich sociaal, emotioneel en intellectueel kunnen
ontwikkelen
- Ga kindvolgend te werk:
o Interactie afstemmen op het kind
- Pas de 6 interactievaardigheden toe
Onderzoek naar kwaliteit en interactie:
- Kwaliteit van pedagogisch klimaat wordt jaarlijks getoetst
o Gedaan door GGD
o Opdracht gegeven door ministerie van welzijn en volksgezondheid en cultuur (WVC)
- Meet interactievaardigheden en kennis van ontwikkeling van kinderen bij de Pedagogisch medewerker
- Regelmatig en wetenschappelijk onderzoek naar kwaliteit van kindercentra
Scholing in interactievaardigheden:
- Pedagogisch medewerker wordt gecoached door middel van beeldopnamen
- Begeleiding wordt regelmatig herhaald
Hoofdstuk 5: interactievaardigheden, 5.2 Basale interactievaardigheden
Basale interactievaardigheden:
- Een omgeving waarin kinderen zich op hun gemak voelen
- Drie basale interactievaardigheden:
o Sensitieve reponsiviteit
o Respecteren van autonomie
o Structuren en grenzen stellen
Sensitieve reponsiviteit:
- Gevoelig reageren op signalen van kinderen
- Oog hebben voor signalen is van belang voor een stevige band
- Benoemen van signalen is belangrijk
- Bied emotionele ondersteuning
Contactinitiatieven:
- Het zien, volgen en benoemen van deze initiatieven is sensitief reponsief reageren
- Aandacht schenken en zeggen dat je zo komt is belangrijk
- Contactinitiatief (kind roept), ontvangstbevestiging (kijk en glimlach), benoemen (zeggen dat je zo
komt), contact afsluiten (zeggen dat ander kind je ook nodig hebt)
Respect voor autonomie:
- Kinderen ruimte bieden eigen keuzes te maken
Autonomie bevorderen:
- Kinderen leren van zelf doen
Structureren en grenzen stellen:
- Overzichtelijk en voorspelbaar maken van de omgeving van het kind
Kind in Ontwikkeling (B1K1)
4