Begrippenlijst Politiek en politicologie
Hoofdstuk 3
afspiegelingscollege - de zetels van het uitvoerende orgaan (bijvoorbeeld het college van
burgemeesters en wethouders) worden evenredig verdeeld op basis van de sterkte van de
partijen in het volksvertegenwoordigend orgaan (bijvoorbeeld de gemeenteraad)
autonomie - het zelfstandig regelen en besturen van de eigen aangelegenheden van lagere
overheidsorganen
budgetmechanisme - de overheid besliste over productie en consumptie door ervoor te
stemmen
constitutionele monarchie - staatsvorm waarin de Koning(in) als staatshoofd aan
grondwettelijke regels is gebonden
dualisme - overheidsorganen zijn nevengeschikt
evenredige vertegenwoordiging - kiesstelsel waarbij elke partij een aantal zetsel in het
parlement krijgt overeenkomstig met het aandeel van die partij in het totaal aantal geldige
stemmen
externe kosten - de negatieve effecten van productie en consumptie voor anderen, zoals
milieuvervuiling (in het marktmechanisme komen deze kosten niet tot uitdrukking in de prijs
van het product
gedecentraliseerde eenheidsstaat - staat waarin het gezag van de staat als geheel onder
één centrale overheid valt en een deel van het overheidsbeleid door lagere
overheidsorganen wordt uitgeoefend
kabinet - de ministers en staatssecretarissen
marktmechanisme - individuen beslissen over productie en consumptie op basis van
prijzen
medebewind - de verplichting van lagere overheidsorganen om mee te werken aan het
uitvoeren van besluiten van hogere organen
ministeriële verantwoordelijkheid - niet de Koning(in) maar de ministers zijn
verantwoordelijk voor het regeringsbeleid
ministerraad - de ministers
monisme - het ene overheidsorgaan is ondergeschikt aan het andere
natie - een historisch gegroeide gemeenschap van mensen
Hoofdstuk 3
afspiegelingscollege - de zetels van het uitvoerende orgaan (bijvoorbeeld het college van
burgemeesters en wethouders) worden evenredig verdeeld op basis van de sterkte van de
partijen in het volksvertegenwoordigend orgaan (bijvoorbeeld de gemeenteraad)
autonomie - het zelfstandig regelen en besturen van de eigen aangelegenheden van lagere
overheidsorganen
budgetmechanisme - de overheid besliste over productie en consumptie door ervoor te
stemmen
constitutionele monarchie - staatsvorm waarin de Koning(in) als staatshoofd aan
grondwettelijke regels is gebonden
dualisme - overheidsorganen zijn nevengeschikt
evenredige vertegenwoordiging - kiesstelsel waarbij elke partij een aantal zetsel in het
parlement krijgt overeenkomstig met het aandeel van die partij in het totaal aantal geldige
stemmen
externe kosten - de negatieve effecten van productie en consumptie voor anderen, zoals
milieuvervuiling (in het marktmechanisme komen deze kosten niet tot uitdrukking in de prijs
van het product
gedecentraliseerde eenheidsstaat - staat waarin het gezag van de staat als geheel onder
één centrale overheid valt en een deel van het overheidsbeleid door lagere
overheidsorganen wordt uitgeoefend
kabinet - de ministers en staatssecretarissen
marktmechanisme - individuen beslissen over productie en consumptie op basis van
prijzen
medebewind - de verplichting van lagere overheidsorganen om mee te werken aan het
uitvoeren van besluiten van hogere organen
ministeriële verantwoordelijkheid - niet de Koning(in) maar de ministers zijn
verantwoordelijk voor het regeringsbeleid
ministerraad - de ministers
monisme - het ene overheidsorgaan is ondergeschikt aan het andere
natie - een historisch gegroeide gemeenschap van mensen