Leerjaar
1
HFD 1 Frans Nederlands
Voca A
Bonjour Hallo
Les vacances De vakantie
Il fait chaud Het is warm
Il achète Hij koopt
La glace Het ijsje
Tu parles Jij spreekt
Un petit peu Een klein beetje
Très bien Heel goed
Beaucoup Veel
De rien Geen dank
Oui Ja
Non Nee
Merci Bedankt, dank u, dank je
Voilà Alstublieft/alsjeblieft (bij geven)
S'il vous plaît Alstublieft (bij vragen)
La France Frankrijk
Français(e) Frans
Anglais(e) Engels
Hollandais(e) Nederlands
Allemand(e) Duits
Hoe heet je? Comment tu t'appelles?
Ik heet Jordi. Je m'appelle Jordi.
Spreek je Frans? Tu parles français?
Ja, een klein beetje. Oui, un petit peu.
Nee, helemaal niet. Non, pas du tout.
Ben je Engels? Tu es anglais(e)?
Nee, ik ben Nederlands. Non, je suis hollandais(e).
Pardon? Pardon?
Ik begrijp het niet. Je ne comprends pas.
Voca B Il y a Er is / er zijn
La piscine Het zwembad
Le camping De camping
L'hôtel Het hotel
Le musée Het museum
Aussi Ook
Avec Met
Ici Hier
Mais Maar
Et En
Les parents De ouders
La famille De familie
L'ami / l'amie De vriend / de vriendin
Horrible Verschrikkelijk
Formidable Geweldig
Salut Hoi
Demain Morgen
À bientôt Tot gauw
Comment Hoe
Où waar.
Hallo, hoe gaat het? Bonjour, ça va?
Het gaat goed. Ça va bien.
Het gaat niet goed. Ça ne va pas bien.
, Ben je op vakantie? Tu es en vacances?
Ja, ik ben hier op vakantie. Oui, je suis en vacances ici.
Met wie? Avec qui?
Met mijn vriendin. Avec une amie.
Voca E Pourquoi Waarom
Parce que Omdat
La sœur De zus
Elle s'appelle Zij heet
Habiter Wonen
Travailler Werken
Je vais Ik ga
I'île Het eiland
La caravane De caravan
La tente De tent
Le nom Achternaam
Le prénom Voornaam
L'âge Leeftijd
La nationalité Nationaliteit
Le rendez-vous Afspraak
Travailler Werken
Je vais Ik ga
L'île Het eiland
La caravane De caravan
La tente De tent
Bien sûr Natuurlijk
Au revoir Tot ziens
D'accord Oké
De Van
Dans In
Waarom Pourquoi
Omdat Parce que
Zij heet Elle s'appelle
De achternaam Le nom
De voornaam Le prénom
De leeftijd L'âge
De nationaliteit La nationalité
Werken Travailler
Wonen Habiter
Ik ga Je vais
De zus La sœur
Tot ziens Au revoir
Natuurlijk Bien sûr
Oké D'accord
Hoi! Salut!
Waar woon je? Tu habites où?
Ik woon in Montpellier J'habite à Montpellier
Hoe oud ben je? Tu as quel âge?
Ik ben 13 jaar J'ai 13 ans
Tot gauw! À bientôt!
Voca F Le garçon De jongen
La fille Het meisje
L'activité v De activiteit
Le guide De gids
Tu découvres Jij ontdekt
J'aime Ik houd van
, J'adore Ik ben dol op
La nature De natuur
La photo De foto
Le/la touriste De toerist
Ik houd van J'aime
Ik ben dol op J'adore
De muziek La musique
Men organiseert On organise
Interessant Intéressant(e)
Het nummer Le numéro
Het mobieltje Le portable
De jongen Le garçon
Het meisje La fille
De natuur La nature
De foto La photo
Heb je een mobiele telefoon? Tu as un portable?
Natuurlijk, heb ik een mobiele telefoon! Bien sûr, j'ai un portable
Wat is je telefoonnummer? Quel est ton numéro de téléphone?
Dat is 0611223344 C'est le 0611223344
Voca G L'adi(lescent(e)) m/v De jongere
Le frère De broer
Le copain De vriend
La copine De vriendin
Je préfère Ik heb liever
Je déteste Ik heb een hekel aan
Rigolo Grappig
Gentil Lief
Ridicule Belachelijk
Je participe à Ik doe mee aan
Le spectacle De voorstelling
Espagnol (e) Spaans
L'Espagne m Spanje
Visiter Bezichtigen
La plage Het strand
Il fait froid Het is koud
La capitale De hoofdstad
Le parc Het park
Le magasin De winkel
L'adresse v Het adres
Peut-être Misschien
De broer Le frère
De vriend Le copain
De vriendin Le copine
Grappig Rigolo
Ik heb liever Je préfère
Ik heb een hekel aan Je déteste
Houd je van de natuur? Tu aimes la nature?
Ja, en ik ben dol op het strand Oui, et j'adore la plage
Bedankt! Merci!
Geen dank, tot ziens De rien, au revoir
HFD 2
Voca A Le / la prof(esseur) De leraar / de lerares
Le / la prof principal(e) De mentor
La salle Het lokaal
Le français Frans
, L'histoire-géo v Geschiedenis-aardrijkskunde
Rencontrer Ontmoeten
Entrer Naar binnen gaan
Qui Wie
Nouveau / nouvelle Nieuw
Bienvenue Welkom
L'école De school
La cinquième De eerste klas
La cour Het schoolplein
La classe De klas
Le collège De middelbare school (onderbouw)
À pied Te voet
À droite (Naar) rechts
À gauche (Naar) links
Loin (de) Ver (van)
Près (de) Dicht bij
De school L'école v
De middelbare school Le collège
De klas La classe
De eerste klas La cinquième
De leraar / de lerares Le / la prof
De mentor Le / la prof principal(e)
Geschiedenis-aardrijkskunde L'histoire-géo v
Te voet À pied
(Naar) rechts À droite
(Naar) links À gauche
Ver (van) Loin (de)
Dicht bij Près (de)
Ontmoeten Rencontrer
Nieuw Nouveau / nouvelle
In welke klas zit jij? Tu es en quelle classe?
Ik zit in de eerste klas. Je suis en cinquième.
Wie is je leraar Frans? Qui est ton prof de français?
Het is meneer Videau. C'est monsieur Videau.
Woon je ver van school? Tu habites loin de l'école.
Nee, het is 5 min lopen. Non, j'habite à 5 minutes à pied.
Ik weet het niet. Je ne sais pas.
Voca B À vélo Met de fiets
Au collège Op de middelbare school
Les maths / les mathématiques Wiskunde
Le latin Latijn
Sévère Streng
L'élève De leerling
Le/la camarade de classe De klasgenoot
La note Het cijfer
Le cours De les
Les devoirs Het huiswerk
La semaine De week
La journée De dag
Long(ue) Lang
Différent(e) Anders/verschillend
Le premier / la première De eerste
Aider Helpen
Donner Geven
Déjà Al
Moi Ik
1
HFD 1 Frans Nederlands
Voca A
Bonjour Hallo
Les vacances De vakantie
Il fait chaud Het is warm
Il achète Hij koopt
La glace Het ijsje
Tu parles Jij spreekt
Un petit peu Een klein beetje
Très bien Heel goed
Beaucoup Veel
De rien Geen dank
Oui Ja
Non Nee
Merci Bedankt, dank u, dank je
Voilà Alstublieft/alsjeblieft (bij geven)
S'il vous plaît Alstublieft (bij vragen)
La France Frankrijk
Français(e) Frans
Anglais(e) Engels
Hollandais(e) Nederlands
Allemand(e) Duits
Hoe heet je? Comment tu t'appelles?
Ik heet Jordi. Je m'appelle Jordi.
Spreek je Frans? Tu parles français?
Ja, een klein beetje. Oui, un petit peu.
Nee, helemaal niet. Non, pas du tout.
Ben je Engels? Tu es anglais(e)?
Nee, ik ben Nederlands. Non, je suis hollandais(e).
Pardon? Pardon?
Ik begrijp het niet. Je ne comprends pas.
Voca B Il y a Er is / er zijn
La piscine Het zwembad
Le camping De camping
L'hôtel Het hotel
Le musée Het museum
Aussi Ook
Avec Met
Ici Hier
Mais Maar
Et En
Les parents De ouders
La famille De familie
L'ami / l'amie De vriend / de vriendin
Horrible Verschrikkelijk
Formidable Geweldig
Salut Hoi
Demain Morgen
À bientôt Tot gauw
Comment Hoe
Où waar.
Hallo, hoe gaat het? Bonjour, ça va?
Het gaat goed. Ça va bien.
Het gaat niet goed. Ça ne va pas bien.
, Ben je op vakantie? Tu es en vacances?
Ja, ik ben hier op vakantie. Oui, je suis en vacances ici.
Met wie? Avec qui?
Met mijn vriendin. Avec une amie.
Voca E Pourquoi Waarom
Parce que Omdat
La sœur De zus
Elle s'appelle Zij heet
Habiter Wonen
Travailler Werken
Je vais Ik ga
I'île Het eiland
La caravane De caravan
La tente De tent
Le nom Achternaam
Le prénom Voornaam
L'âge Leeftijd
La nationalité Nationaliteit
Le rendez-vous Afspraak
Travailler Werken
Je vais Ik ga
L'île Het eiland
La caravane De caravan
La tente De tent
Bien sûr Natuurlijk
Au revoir Tot ziens
D'accord Oké
De Van
Dans In
Waarom Pourquoi
Omdat Parce que
Zij heet Elle s'appelle
De achternaam Le nom
De voornaam Le prénom
De leeftijd L'âge
De nationaliteit La nationalité
Werken Travailler
Wonen Habiter
Ik ga Je vais
De zus La sœur
Tot ziens Au revoir
Natuurlijk Bien sûr
Oké D'accord
Hoi! Salut!
Waar woon je? Tu habites où?
Ik woon in Montpellier J'habite à Montpellier
Hoe oud ben je? Tu as quel âge?
Ik ben 13 jaar J'ai 13 ans
Tot gauw! À bientôt!
Voca F Le garçon De jongen
La fille Het meisje
L'activité v De activiteit
Le guide De gids
Tu découvres Jij ontdekt
J'aime Ik houd van
, J'adore Ik ben dol op
La nature De natuur
La photo De foto
Le/la touriste De toerist
Ik houd van J'aime
Ik ben dol op J'adore
De muziek La musique
Men organiseert On organise
Interessant Intéressant(e)
Het nummer Le numéro
Het mobieltje Le portable
De jongen Le garçon
Het meisje La fille
De natuur La nature
De foto La photo
Heb je een mobiele telefoon? Tu as un portable?
Natuurlijk, heb ik een mobiele telefoon! Bien sûr, j'ai un portable
Wat is je telefoonnummer? Quel est ton numéro de téléphone?
Dat is 0611223344 C'est le 0611223344
Voca G L'adi(lescent(e)) m/v De jongere
Le frère De broer
Le copain De vriend
La copine De vriendin
Je préfère Ik heb liever
Je déteste Ik heb een hekel aan
Rigolo Grappig
Gentil Lief
Ridicule Belachelijk
Je participe à Ik doe mee aan
Le spectacle De voorstelling
Espagnol (e) Spaans
L'Espagne m Spanje
Visiter Bezichtigen
La plage Het strand
Il fait froid Het is koud
La capitale De hoofdstad
Le parc Het park
Le magasin De winkel
L'adresse v Het adres
Peut-être Misschien
De broer Le frère
De vriend Le copain
De vriendin Le copine
Grappig Rigolo
Ik heb liever Je préfère
Ik heb een hekel aan Je déteste
Houd je van de natuur? Tu aimes la nature?
Ja, en ik ben dol op het strand Oui, et j'adore la plage
Bedankt! Merci!
Geen dank, tot ziens De rien, au revoir
HFD 2
Voca A Le / la prof(esseur) De leraar / de lerares
Le / la prof principal(e) De mentor
La salle Het lokaal
Le français Frans
, L'histoire-géo v Geschiedenis-aardrijkskunde
Rencontrer Ontmoeten
Entrer Naar binnen gaan
Qui Wie
Nouveau / nouvelle Nieuw
Bienvenue Welkom
L'école De school
La cinquième De eerste klas
La cour Het schoolplein
La classe De klas
Le collège De middelbare school (onderbouw)
À pied Te voet
À droite (Naar) rechts
À gauche (Naar) links
Loin (de) Ver (van)
Près (de) Dicht bij
De school L'école v
De middelbare school Le collège
De klas La classe
De eerste klas La cinquième
De leraar / de lerares Le / la prof
De mentor Le / la prof principal(e)
Geschiedenis-aardrijkskunde L'histoire-géo v
Te voet À pied
(Naar) rechts À droite
(Naar) links À gauche
Ver (van) Loin (de)
Dicht bij Près (de)
Ontmoeten Rencontrer
Nieuw Nouveau / nouvelle
In welke klas zit jij? Tu es en quelle classe?
Ik zit in de eerste klas. Je suis en cinquième.
Wie is je leraar Frans? Qui est ton prof de français?
Het is meneer Videau. C'est monsieur Videau.
Woon je ver van school? Tu habites loin de l'école.
Nee, het is 5 min lopen. Non, j'habite à 5 minutes à pied.
Ik weet het niet. Je ne sais pas.
Voca B À vélo Met de fiets
Au collège Op de middelbare school
Les maths / les mathématiques Wiskunde
Le latin Latijn
Sévère Streng
L'élève De leerling
Le/la camarade de classe De klasgenoot
La note Het cijfer
Le cours De les
Les devoirs Het huiswerk
La semaine De week
La journée De dag
Long(ue) Lang
Différent(e) Anders/verschillend
Le premier / la première De eerste
Aider Helpen
Donner Geven
Déjà Al
Moi Ik
