De mogelijkheid om een grondrecht te beperken hangen in de eerste plaats samen met wijze
waarop de grondrechtsbepaling is geformuleerd. In de tweede plaats bestaan er tijdens een
noodtoestand veelal extra beperkingsmogelijkheden. In de derde plaats zijn er wellicht nog
andere beperkingen, die niet aan de clausulering hoeven te voldoen: de beperkingen voor
bepaalde specifieke groepen person als vreemdelingen of gevangenen, het misbruik van
grondrecht en de zogeheten algemene beperkingen.
In beginsel zijn er drie categorieën grondrechtsbepalingen te onderscheiden:
1 absoluut geformuleerde bepalingen
2 bepalingen die in de omschrijving van het grondrecht zelf ruimte laten voor bepaalde -
duidelijk omschreven – ‘beperkingen’
3 bepalingen die een beperkingsclausulering (de voorwaarden waaraan een beperking van
dat recht in het algemeen dient te voldoen) kennen. Een variant hiervan is het vastleggen
van één beperkingsclausulering die voor een heel reeks bepalingen geldt.
Absoluut geformuleerde grondrechten zijn geformuleerd zonder beperkingsmogelijkheden.
De overheid mag absoluut geformuleerde grondrechten, in elk geval buiten een
noodtoestand, niet beperken. Iedere beperking van een dergelijk grondrecht vormt dus in
beginsel een schending van dat grondrecht. bij absoluut geformuleerde grondrechten zal de
discussie zich daarom vaak toespitsen op de omvang van de reikwijdte.
Bij het beoordelen van de vraag of een gedraging van de overheid strijd met een absoluut
geformuleerde grondrechtsbepaling speelt het vereiste van proportionaliteit soms toch een
rol van betekenis.
In het EVRM (15), het IVBPR (4) en de Grondwet (103 lid 2) is voorzien in de mogelijkheid dat
tijdens een noodtoestand kan worden afgeweken van een groot aantal bepalingen van het
betreffende verdrag/grondwet. Alleen indien de mogelijkheid om af te wijken ontbreekt, zijn
absoluut geformuleerde grondrechtsbepalingen ook ‘notstandsfest’. Voorbeeld,
folterverbod ook tijdens noodtoestand gelding, dus notstandfest.
Er zijn wel twee voorwaarden voor een dergelijke afwijking van de normale bescherming.
Het zal in de eerste plaat steeds om een tijdelijk afwijken moeten gaan. Zodra er geen sprake
meer is van een noodsituatie, moet de overheid een stap terug doen. In de tweede plaats
bepaalt 15 EVRM dat ook ten tijde van een noodtoestand de beperkingen van de
grondrechten niet verder mogen gaan dan strikt noodzakelijk.
Een tweede categorie grondrechten laat door de formulering ruimte voor bepaalde –
duidelijk omschreven – uitzonderingen. Voorbeelden 5 EVRM, 4 lid 2 en 3 EVRM. Dergelijke
duidelijk omschreven uitzonderingen zijn eigenlijk eerder te kenmerken als inperking van de
reikwijdte van het grondrecht dan als beperkingsmogelijkheden.
Een groot aantal grondrechten kent de mogelijkheid tot beperking onder bepaalde,
vastgestelde voorwaarden. Deze voorwaarden vormen de clausulering. Daarbij is het zowel
mogelijk dat ieder grondrecht een eigen clausulering kent (EVRM, IVBPR) als dat één
clausulering ziet op een reeks van grondrechten (HvEU, UVRM). Voldoet een beperking aan
de clausulering dan is zij rechtmatig; voldoet zij niet aan de clausulering, dan is er sprake van
een schending van het grondrecht.