Hoofdstuk 1 – Het beoordelen van redeneringen
1.2 – Redeneringen
- Redenering = een verzameling beweringen, waarvan er één een conclusie is en de andere
gebruikt worden om die ene conclusie te verdedigen.
- Premissen = beweringen die aangevoerd worden om de conclusie te verdedigen.
- Betoog = een redenering met meerdere conclusies. Onderscheidt zich van een redenering
doordat die maar één conclusie heeft en één verzameling premissen.
1.3 – Het doel van redeneren
- Het doel van redeneren is het verdedigen van een conclusie, dus in feite het aannemelijk
maken van de waarheid / aanvaardbaarheid van de conclusie.
- Het publiek moet de conclusie niet alleen aanvaarden, maar moet ook daadwerkelijk
overtuigd raken. De spreker moet niet alleen gelijk krijgen, maar het publiek moet ook
vinden dat de spreker gelijk hoort te krijgen.
- Anders verwoord is het doel van redeneren dus het aantonen dat een redelijk oordelend
publiek de conclusie van de redenering als waar hoort te accepteren.
- Er bestaan drie beginselen bij het interpreteren van redeneringen:
1. Maximaal argumentatieve interpretatie
Als er verschillende meningen kunnen bestaan over de vraag of een bepaalde tekst
als redenering bedoeld is, interpreteer die tekst dan als redenering.
2. Externaliseringsbeginsel
Let op wat de ander zegt en niet wat jij denkt dat de ander zegt.
3. Principe van de redelijke spreker
Geef, bij verschillende mogelijkheden, de voorkeur aan de interpretatie die de
redenering acceptabel maakt.
1.4 – Geldigheid en waarheid
- Het publiek behoort een redenering te aanvaarden wanneer:
A. Ware premissen aangevoerd worden; en
B. De redenering geldig is.
- Deugdelijke redenering = een redenering die geldig en waar is.
- Er bestaan twee soorten van kritiek op redeneringen:
Ø Externe kritiek = bestrijden dat de premissen waar zijn.
Ø Interne kritiek = bestrijden dat de conclusie uit de premissen volgt.
- Een redenering kan logisch geldig zijn, terwijl de premissen niet waar zijn.
- Logisch geldigheid = formele geldigheid.
- Een redeneerschema kan altijd geldig zijn, ongeacht de invullen van de redenering.
Pagina 1 van 5
, Deel I: Met kracht van argumenten
Hoofdstuk 2 – Redeneervormen
2.1 – Aristotelische syllogismen
- Aristotelisch syllogisme = een redenering die bestaat uit twee premissen (maior en minor)
en een conclusie.
- Eigenschappen:
Ø Ieder syllogisme omvat drie proposities.
Ø Iedere propositie bevat twee termen.
Ø Iedere term komt twee keer in het syllogisme voor.
- Termen =
Ø Duiden een verzameling aan.
Ø Twee soorten: subject (de eerste groep in een premisse) en predicaat (de tweede).
Ø Kleine term = het subject van de conclusie —> minor = de premisse die de kleine
term bevat.
Grote term = het predicaat van de conclusie —> maior = de premisse die de grote
term bevat.
- Premissen =
Ø Bevatten twee termen.
Ø Onderscheid naar kwaliteit: bevestigend of ontkennend.
Onderscheid naar kwantiteit: alle of sommige.
- Distributie =
Ø Een term is gedistribueerd als het gebruikt wordt om iets te zeggen over alle leden
van de verzameling.
Een term is ongedistribueerd als het gebruikt wordt om iets te zeggen over een deel
van de verzameling.
De regels van het syllogisme
1. De middenterm moet tenminste één keer gedistribueerd zijn.
2. In de conclusie mag een term niet gedistribueerd gebruikt worden, tenzij die term
eerder gedistribueerd is in een van de premissen.
3. Een van de premissen ontkennend, dan conclusie ontkennend.
Beide premissen bevestigend, dan conclusie bevestigend.
4. Beide premissen ontkennend, dan geen conclusie mogelijk.
Pagina 2 van 5