MCB leeruitkomsten
WC/01 (7.1-7.2, 27.1-27.6, 28.1)
o de verschillende onderdelen van de eukaryote cel benoemen
o Kern
DNA wordt omgezet in RNA (transcriptie)
o Ribosomen
RNA wordt omgezet in eiwit (translatie)
o Endoplasmatisch reticulum (ER): hier vindt plaats:
Eiwitsynthese: het aanmaken van eiwitten
d.m.v. translatie
Metabole processen: stofwisseling,
spijsvertering
Ruw ER: losse ribosomen op ER
Glad ER: geen ribosomen op ER
Verplaatsing van eiwitten naar golgi-
apparaat in blaasjes
o Golgi-apparaat
Veranderd eiwit naar uiteindelijke vorm
Stuurt eiwit naar de juiste plek
o Lysosoom:
Breekt stoffen af (voedingsstoffen,
bacteriën)
o Flagellum (spermacel):
De cel kan makkelijk bewegen
o Mitochondriën:
Zorgt voor energie
o Celmembraan:
Eiwitten met suikers
cholesterol
o Cytoplasma
Ideaal oplosmiddel voor organellen
o Centrosomen:
Trekt chromosomen uit elkaar (mitose)
o Chloroplasten
Fotosynthese
o Vacuole
Stevigheid
Voedingsstoffen worden erin opgeslagen
o Celwand:
Stevigheid
Cellulose (planten)
o De student kan de verschillende onderdelen van de prokaryote cel benoemen
o Circulair DNA
o Plasmides
Kleine stukjes DNA
, Horizontale
genoverdracht (stukjes
DNA uitwisselen met
bacterie)
o Celwand
Peptidoglycaanlaag
(prokaryoot)
S-layer eiwitten (archaea)
o Verschillen in het plasmamembraan
Bacterie/eukaryoot Archaea
Vertakt Onvertakt
Ester Ether
d-glycerol l-glycerol
Onvertakt vetzuur Vertakt isopreen
o De student kan op basis van de verschillen tussen de celopbouw van eukaryoten en prokaryoten
aangrijpingspunten voor antimicrobiële middelden benoemen
o Celwand
o L-glycerol (archaea)
o Ribosomen (70S en 80S)
o RNA-polymerase
o Metabolismes (stofwisselingsmanier)
o De student kan het verband beschrijven tussen het werkingsmechanisme van een antimicrobieel
middel en zijn specificiteit voor een bepaal micro-organisme
o Specifiek: werkt tegen 1 micro-organisme
o Selectief: kan wel bacterie doden maar beschadigt de gastheer niet
WC/02 (7.2-7.5)
De student kan het belang van de compartimentalisatie van de cel uitleggen.
Het zorgt voor een optimaal milieu voor verschillende processen
Het interne milieu wordt beschermt van het externe milieu en andersom
De student kan de rol van de nucleus benoemen.
Genetisch materiaal wordt hier opgeslagen
Ribosomen worden gemaakt (subunits)
Bevat de nucleoli
De student kan de verschillende functies van het ER benoemen.
Glad ER:
Synthese van vetten
Metabolisme van koolhydraten
Ruw ER:
Helpt met de synthese van eiwitten op gebonden ribosomen
Voegt koolydraten aan eiwitten voor glycoproteinen (zit in celmembraan)
De student kan de rol van het Golgi beschrijven
Modificeert eiwitten, koolhydraten en fosfolipiden
Synthese van polysaccariden
Producten worden gesorteerd voor transport naar verschillende plekken
WC/01 (7.1-7.2, 27.1-27.6, 28.1)
o de verschillende onderdelen van de eukaryote cel benoemen
o Kern
DNA wordt omgezet in RNA (transcriptie)
o Ribosomen
RNA wordt omgezet in eiwit (translatie)
o Endoplasmatisch reticulum (ER): hier vindt plaats:
Eiwitsynthese: het aanmaken van eiwitten
d.m.v. translatie
Metabole processen: stofwisseling,
spijsvertering
Ruw ER: losse ribosomen op ER
Glad ER: geen ribosomen op ER
Verplaatsing van eiwitten naar golgi-
apparaat in blaasjes
o Golgi-apparaat
Veranderd eiwit naar uiteindelijke vorm
Stuurt eiwit naar de juiste plek
o Lysosoom:
Breekt stoffen af (voedingsstoffen,
bacteriën)
o Flagellum (spermacel):
De cel kan makkelijk bewegen
o Mitochondriën:
Zorgt voor energie
o Celmembraan:
Eiwitten met suikers
cholesterol
o Cytoplasma
Ideaal oplosmiddel voor organellen
o Centrosomen:
Trekt chromosomen uit elkaar (mitose)
o Chloroplasten
Fotosynthese
o Vacuole
Stevigheid
Voedingsstoffen worden erin opgeslagen
o Celwand:
Stevigheid
Cellulose (planten)
o De student kan de verschillende onderdelen van de prokaryote cel benoemen
o Circulair DNA
o Plasmides
Kleine stukjes DNA
, Horizontale
genoverdracht (stukjes
DNA uitwisselen met
bacterie)
o Celwand
Peptidoglycaanlaag
(prokaryoot)
S-layer eiwitten (archaea)
o Verschillen in het plasmamembraan
Bacterie/eukaryoot Archaea
Vertakt Onvertakt
Ester Ether
d-glycerol l-glycerol
Onvertakt vetzuur Vertakt isopreen
o De student kan op basis van de verschillen tussen de celopbouw van eukaryoten en prokaryoten
aangrijpingspunten voor antimicrobiële middelden benoemen
o Celwand
o L-glycerol (archaea)
o Ribosomen (70S en 80S)
o RNA-polymerase
o Metabolismes (stofwisselingsmanier)
o De student kan het verband beschrijven tussen het werkingsmechanisme van een antimicrobieel
middel en zijn specificiteit voor een bepaal micro-organisme
o Specifiek: werkt tegen 1 micro-organisme
o Selectief: kan wel bacterie doden maar beschadigt de gastheer niet
WC/02 (7.2-7.5)
De student kan het belang van de compartimentalisatie van de cel uitleggen.
Het zorgt voor een optimaal milieu voor verschillende processen
Het interne milieu wordt beschermt van het externe milieu en andersom
De student kan de rol van de nucleus benoemen.
Genetisch materiaal wordt hier opgeslagen
Ribosomen worden gemaakt (subunits)
Bevat de nucleoli
De student kan de verschillende functies van het ER benoemen.
Glad ER:
Synthese van vetten
Metabolisme van koolhydraten
Ruw ER:
Helpt met de synthese van eiwitten op gebonden ribosomen
Voegt koolydraten aan eiwitten voor glycoproteinen (zit in celmembraan)
De student kan de rol van het Golgi beschrijven
Modificeert eiwitten, koolhydraten en fosfolipiden
Synthese van polysaccariden
Producten worden gesorteerd voor transport naar verschillende plekken