Leerkracht 3 bijeenkomst 9 hoorcollege aantekeningen uitgebreid

Leerkracht 3 Bijeenkomst 9
Hoorcollege
Uitgaan van verschillen in zelfsturing

Het ene kind kan zichzelf heel goed sturen, terwijl het andere kind hier heel veel
moeite mee heeft.

Zelfsturing
• Autonomie: de behoefte die ten grondslag ligt aan zelfsturing
• Vier onderwijskundige varianten voor zelfsturing
• Executieve functies: voorwaarden voor zelfsturing
• Diepteleren: opbrengst van het tegemoetkomen aan de basisbehoefte autonomie en
zelfsturing

Doelen:
• Studenten begrijpen de relatie tussen zelfsturing en de basisbehoefte 'autonomie’;
• Studenten kennen en begrijpen de verschillen tussen zelf verwerken, zelfstandig
werken, zelfstandig leren en zelfverantwoordelijk leren;
• Studenten kunnen onderscheid maken tussen zelfstandig werken als doel en
middel;
• Studenten kunnen het begrip zelfsturing verbinden aan de kwaliteit van het
executief functioneren van leerlingen;
• Studenten kunnen praktische voorbeelden geven van de rol van leraar bij het
stimuleren van de executieve functies van het brein;
• Studenten begrijpen de relatie tussen zelfsturing en intrinsieke motivatie
• Studenten begrijpen de relatie tussen zelfsturing en diepteleren
• Studenten ontwikkelen ideeën om zelfsturing te stimuleren in het onderwijs en als
leerkracht dus tegemoet te komen aan de basisbehoefte autonomie van leerlingen;
• Studenten kunnen voorstellen doen om een leeromgeving te creëren, waarbij
tegemoet wordt gekomen aan de basisbehoefte 'autonomie’

Je wil dat kinderen goede wortels hebben Kinderen hebben behoefe n wortels en vleugels
 Kinderen zijn onderdeel van een groep
 Kinderen voelen zich prettig
→ Relatie
→ Maar ook competentie

Vleugels
 Autonomie
 Wat kan de leerling zelf?


Zelfredzaamheid/Zelfstandigheid ≠ Onafhankelijkheid ≠ Autonomie
Wilskracht van kinderen omarmen > een plek geven
 Kijken wat kinderen willen
 Dit in jouw onderwijs terug laten komen
 Autonomie versterken

, Autonomie: wie zit aan het stuur?
Wie bepaalt:
- Wat er geleerd wordt?
- Waar er geleerd wordt?
- Wanneer er geleerd wordt?
- Waarmee er geleerd wordt?
- Hoe er geleerd wordt?
- Hoelang er geleerd wordt?
- Met wie er geleerd wordt?

Weektaak
 Wat ga je eerst doen?
 Wanneer ga je het doen?
 Etc.


Aspecten om autonomie te kunnen ervaren
 Keuzes krijgen en kunnen maken
 Kleuters: kiesbord
 Hoe kunnen we het onderwijs zo vorm geven dat kinderen meer kunnen
kiezen?
Actiekeuzes <-> optiekeuzes
Actiekeuzes: leerlingen kunnen bepalen of ze deelnemen aan deze
activiteiten (wil ik bij deze instructie zijn?)
Optiekeuzes: de leerlingen krijgen verschillende opties waarbinnen ze kunnen
kiezen (kiezen uit 3 werkbladen)
 Innerlijke bekrachtiging
 Door veel te luisteren naar kinderen
 Met kinderen in gesprek te gaan
 We willen dat kinderen van binnenuit ‘ja’ zeggen tegen de activiteiten op
school
 Flexibiliteit / vrijheid.
Bij minder druk, gaan de leerlingen veel meer zelf leren.
 Kinderen mogen af en toe hun plan ook bijstellen
 Manier van werken
 Eigen strategieën kenbaar mogen maken > voorleggen
 Kinderen helpen strategie bij te stellen
 Weinig druk
 Plek creëren waar fouten maken mag
 Je hoeft niet gelijk te presteren


Vraagt van de leerkracht
Drie zaken die je kunt doen:
Identificeren van matchen en stretchen
1. Identificeren: als leerkracht de ruimte bieden
waarbinnen de leerlingen enthousiast raken >
kinderen ontdekken waar ze goed in zijn en hier
vragen ze dan ook naar.
 Je kan kinderen de kans geven om te
ontdekken waar ze goed in zijn