Samenvatting Rekendidactiek meten en meetkunde / 2e editie - meten en meetkunde (PV2K04-01B)

Samenvatting leerdoelen
Leerlijn Meten – welke bewering is (on)juist
Vanaf groep 1 vergelijken en ordenen ontluikend maatbesef
(met blokken vergelijken)
Vanaf groep 2/3 afpassen (nauwkeurig
meten, past het)
standaardmaten en inzicht in meten en maten
meetreferenties (hoe hoog
is de deur)
hanteren van
meetinstrumenten (liniaal)
vanaf groep 4/5 maatverfijning (maten)
meetnauwkeurigheid (hoe
hard rijd je met komma
nauwkeurig)
vanaf groep 6/7 inzicht in het metriek formeel redeneren en
stelsel (waar hoort te rekenen met maten en
komma in een gemeten grootheden
getal)
herleiden en omrekenen
van maten (metriek stelsel)
vanaf groep 7/8 samengestelde grootheden
(hoe snel vaart de boot,
met twee verschillende
eenheden)

Leerlijn Meetkunde – welke activiteit is geen Meetkunde
Hoe maak ik deze schaduw, waarom wordt ervaren
de schaduw anders als ik ook beweeg
Welke schaduw heb je als de zon op een verklaren
bepaalde stand schijnt
Lengte van een gebouw beïnvloed de verbinden
grote schaduw

Didactische opbouw in activiteiten met de drie denkactiviteiten > deze lopen in elkaar
over en zijn niet verbonden aan leeftijd
 Ervaren = kinderen verkennen eigen leefwereld > verkennen en concreet
handelen
 Verklaren = interpreteren, beschrijven, beredeneren en mentaal handelen (= als
er niet concreet materiaal is en in gedachten een handeling moet worden
uitgevoerd)
 Verbinden = meetkundige ervaringen en verklaringen doordacht en verbinden aan
andere begrippen en verschijnselen (complexer dan ervaren en verklaren)

Kernbegrippen > in het boek

Modus, gemiddelde en mediaan
Boxplot = visuele weergave van meetgegevens
Minimum = het laagste meetgetal (onderste horizontale streep)
Q1 = eerste kwartiel > de mediaan gemeten met de meetgegevens
tussen het minimum en de mediaan
Q2 = mediaan (tweede kwartiel) > het middelste getal
Q3 = derde kwartiel > de mediaan gemeten met de meetgegevens
tussen de mediaan en het maximum
Maximum = het hoogste meetgetal (bovenste horizontale streep)

, Tabellen en grafieken
Variabelen = zijn te meten kenmerken, zoals lichaamslengte
Kwantitatieve variabele: heeft getallen als waarde (lichaamslengte)
 Continue variabelen: hierbij gaat het om een situatie waarbij tussen de twee
meetwaarden alle tussenliggende waarden worden doorlopen (lichaamslengte) >
lijndiagram
 Discrete variabelen: hierbij gaat het om een situatie waarbij het aantal
meetwaarden beperkt is (schoenmaat, huisnummer) > staafdiagram
Kwalitatieve variabele: heeft een niet-getalsmatige waarde (maand van het jaar)

Onafhankelijke variabele: de waarden die de variabele doorloop staan vast tijdens de
meting (oorzaak) > je meet elke minuut de temperatuur
Afhankelijke variabele: deze waarden worden gemeten (gevolg) > je meet elke minuut de
temperatuur

Diagrammen/grafieken = middel om relaties tussen variabelen (te meten waarden) te
visualiseren

Een grafiek heeft een horizontale as, met daarop de categorieën:
o Hoe verder naar links > hoe kleiner (negatief) het getal wordt
o Hoe verder naar rechts > hoe groter (positief) het getal wordt
De grafiek heeft een verticaal as, met daarop de waarden:
o Hoe verder naar onder > hoe kleiner (negatief) getal wordt
o Hoe verder naar boven > hoe groter (positief) het getal wordt

Schaal op de assen is afhankelijk van de gemeten resultaten > horizontaal en verticaal
dezelfde stapgrote zetten

Zaagtand = als verticale as met hogere waarde dan 0 begint




Grafieken




Legenda
Geeft uitleg bij de weergegeven informatie > wordt gebruikt omdat elke schematische
weergave zijn eigen kenmerken heeft en bruikbaar is voor specifieke soorten informatie




Soorten grafieken/diagrammen > je hoeft de definitie niet te kennen
Lijngrafiek