Inleiding in de pedagogiek – hoofdstuk 1 t/m 3
Hoofdstuk 1: het begrip opvoeding
Er is sprake van opvoeding als de volgende 3 punten spelen in de omgang tussen ouder en kind:
- Wederzijds respect
- Kind ervaart voldoende veiligheid bij, heeft vertrouwen in, kan rekenen op, voelt zich
geaccepteerd door en krijgt ondersteuning van de ouder
- Uitgedaagd beslissingen nemen en te experimenteren zodat hij meer vertrouwen in zijn
omgeving krijgt
4 basisdimensies van opvoeden:
- Ondersteuning bieden
o Het opvoedgedrag van de ouder dat liefde en zorg voor het kind uitdrukt en dat zich richt op
zijn fysieke en emotionele welzijn, waardoor het zich begrepen en geaccepteerd voelt
- Instructie geven
o Duidelijk maken aan het kind wat de bedoeling van iets is en welk gedrag verwacht wordt.
Informatie die het kind krijgt over het ontwikkelen van kennis en vaardigheden zichzelf
redden in moeilijke situaties en ontwikkelen eigenheid
- Controle uitoefenen
o Autoritaire/restrictieve controle: opvoedgedrag waarbij de ouder d.m.v. gezag en macht druk
uitoefent op het kind om correct gedrag te vertonen
o Autoritatieve controle: de ouder legt het kind dingen uit, stelt eisen aan zelfstandigheid en
geeft instructies en aanwijzingen voor gewenst gedrag
- Grenzen stellen
o De wijze waarop de ouder het kind bestraft/beloond om gewenst gedrag aan te leren
ouder moet standvastig zijn ten aanzien van de beslissing die hij heeft genomen. Angst: dat
het kind de ouder niet aardig zal vinden als hij consequent is
De 4 dimensies zijn niet los van elkaar te zien, iedere actie heeft zijn weerslag op alle dimensies.
3 pedagogische opvoedingsdoelen:
- Zelfstandigheid (individu)
o Zelf keuzes/beslissingen maken
- Zelfredzaamheid (samenleving)
o Vormgeven aan rol in samenleving
- Zelfvertrouwen (toekomst)
o Bijdrage leveren aan de toekomst
- 3 Z’s kun je bereiken door kind te stimuleren zelf oplossingen voor zijn vraagstuk te
bedenken
Opvoeding is een circulair proces; er is sprake van actie en reactie in de omgang tussen ouder en kind.
Uniciteit = het feit dat ieder mens anders is en dus andere karaktereigenschappen heeft.
, Soorten handelingen:
- Materiële: lichamelijke verzorging, voeding, kleding, etc.
- Emotionele: liefde, aandacht, veiligheid
- Kan ook gecombineerd:
o Een kind zal bv liefde en aandacht van de ouder ervaren (emotioneel) wanneer deze iets
lekkers voor hem maakt (materieel)
Vorming van het kind:
- Geestelijk: bv religieuze overtuigingen van ouders
- Sociaal: bv gym, kunst, sport
Hoofdstuk 2: de ouder en het kind
Opvoedingsrelatie = liefdevolle relatie tussen ouder en kind. Sprake van: gelijkwaardigheid,
wederzijds respect en een wisselwerking.
3 kenmerken die kans op veilige hechting vergroten:
- Gedrag moet sensitief zijn
- Gedrag moet responsief zijn
- Continuïteit en regelmaat in het gedrag
‘echtheid’: de ouder en het kind kunnen ten allen tijden zichzelf zijn. Er is ruimte voor lief en leed.
Pedagogisch besef = de ouder weet wat belangrijk is voor het kind en kan zijn doelstelling in zijn
opvoedend handelen tot uitdrukking brengen
Hoofdstuk 1: het begrip opvoeding
Er is sprake van opvoeding als de volgende 3 punten spelen in de omgang tussen ouder en kind:
- Wederzijds respect
- Kind ervaart voldoende veiligheid bij, heeft vertrouwen in, kan rekenen op, voelt zich
geaccepteerd door en krijgt ondersteuning van de ouder
- Uitgedaagd beslissingen nemen en te experimenteren zodat hij meer vertrouwen in zijn
omgeving krijgt
4 basisdimensies van opvoeden:
- Ondersteuning bieden
o Het opvoedgedrag van de ouder dat liefde en zorg voor het kind uitdrukt en dat zich richt op
zijn fysieke en emotionele welzijn, waardoor het zich begrepen en geaccepteerd voelt
- Instructie geven
o Duidelijk maken aan het kind wat de bedoeling van iets is en welk gedrag verwacht wordt.
Informatie die het kind krijgt over het ontwikkelen van kennis en vaardigheden zichzelf
redden in moeilijke situaties en ontwikkelen eigenheid
- Controle uitoefenen
o Autoritaire/restrictieve controle: opvoedgedrag waarbij de ouder d.m.v. gezag en macht druk
uitoefent op het kind om correct gedrag te vertonen
o Autoritatieve controle: de ouder legt het kind dingen uit, stelt eisen aan zelfstandigheid en
geeft instructies en aanwijzingen voor gewenst gedrag
- Grenzen stellen
o De wijze waarop de ouder het kind bestraft/beloond om gewenst gedrag aan te leren
ouder moet standvastig zijn ten aanzien van de beslissing die hij heeft genomen. Angst: dat
het kind de ouder niet aardig zal vinden als hij consequent is
De 4 dimensies zijn niet los van elkaar te zien, iedere actie heeft zijn weerslag op alle dimensies.
3 pedagogische opvoedingsdoelen:
- Zelfstandigheid (individu)
o Zelf keuzes/beslissingen maken
- Zelfredzaamheid (samenleving)
o Vormgeven aan rol in samenleving
- Zelfvertrouwen (toekomst)
o Bijdrage leveren aan de toekomst
- 3 Z’s kun je bereiken door kind te stimuleren zelf oplossingen voor zijn vraagstuk te
bedenken
Opvoeding is een circulair proces; er is sprake van actie en reactie in de omgang tussen ouder en kind.
Uniciteit = het feit dat ieder mens anders is en dus andere karaktereigenschappen heeft.
, Soorten handelingen:
- Materiële: lichamelijke verzorging, voeding, kleding, etc.
- Emotionele: liefde, aandacht, veiligheid
- Kan ook gecombineerd:
o Een kind zal bv liefde en aandacht van de ouder ervaren (emotioneel) wanneer deze iets
lekkers voor hem maakt (materieel)
Vorming van het kind:
- Geestelijk: bv religieuze overtuigingen van ouders
- Sociaal: bv gym, kunst, sport
Hoofdstuk 2: de ouder en het kind
Opvoedingsrelatie = liefdevolle relatie tussen ouder en kind. Sprake van: gelijkwaardigheid,
wederzijds respect en een wisselwerking.
3 kenmerken die kans op veilige hechting vergroten:
- Gedrag moet sensitief zijn
- Gedrag moet responsief zijn
- Continuïteit en regelmaat in het gedrag
‘echtheid’: de ouder en het kind kunnen ten allen tijden zichzelf zijn. Er is ruimte voor lief en leed.
Pedagogisch besef = de ouder weet wat belangrijk is voor het kind en kan zijn doelstelling in zijn
opvoedend handelen tot uitdrukking brengen