PECS 03
Anatomie en morfologie
Les 1 & 2:Soorten
Een soort bestaat uit alle individuen die zich onder natuurlijke omstandigheden (dus zonder
menselijk ingrijpen) onderling kunnen voortplanten en daarbij vruchtbare nakomelingen
opleveren.
- De individuen binnen een soort vertonen morfologische en genetische
overeenkomsten.
- Binnen een soort kunnen echter ook onderlinge verschillen (variatie) bestaan,
zoals kleurvarianten.
- Soorten worden altijd in een geslacht geplaatst en kunnen worden onderverdeeld
in ondersoorten.
Wat is een soort?
- Morfologische soort
Een morfologische soort is een verzameling organismen die een vergelijkbare,
specifieke vorm hebben.
- Biologische soort
Een biologische soort is een verzameling organismen die onder natuurlijke omstandigheden
tot voortplanting komt en daarbij vruchtbare nakomelingen kan produceren.
- Fylogenetische soort
Een fylogenetisch of evolutionaire soort is de kleinst mogelijke verzameling van organismen
met een gemeenschappelijke voorouder.
Plantenfamilie:
Domein → rijk → afdeling/stam (10 stammen, waarvan 4 naaktzadig en 1 bedektzadig)→
klasse → orde → familie → geslacht → soort
De morfologie bestudeert de uitwendige bouw en vorm van levende wezens(vormleer)
en hun organen (organen leer) en probeert hun veelvormigheid terug te brengen tot
evolutionair te duiden bouwplannen.
Een bouwplan is in de biologie de verzameling gemeenschappelijke kenmerken
en eigenschappen van een systematische groep (taxon).
,Flora van Heukels
Hoofdsleutel: Sleutel 1 tm 9 (blauw)
1. Houtige planten
2. Waterplanten
3. Sporenplanten
4. Niet-groene kruiden
5. Kruiden met gras- of biesachtig uiterlijk
6. Kruiden met bloemen in hoofdjes
7. Kruiden met een bloemdek of zonder bloembekleedsels (voorbeeld:tuinwolfsmelk)
8. Kruiden met vrije kroonbladeren
9. Kruiden met een vergroeide bloemkroon
→ 146 families
Bruin → Sporenplanten (in de flora staan alleen geen mossen e.d.)
Hieronder vallen de wolfsklauwen, paardenstaarten en varens
Groen → Naaktzadigen, in Nederland dus de naaldbomen.
Paars → Bedektzadigen (Hieronder worden vooral de eenzaadlobbigen besproken)
Lichtgroen → Tweezaadlobbig, onder deze kleur worden 99 families besproken.
- Grote families in Nederland zijn: Boterbloemen, Vlinderbloemen, Rozen, Kruisbloeme
Donkergroen → (Super-)Asteriden, hieronder worden families 100-146 besproken.
- Grote families in Nederland zijn: Anjers, Duizendknoop, Ruwbladigen, Lipbloemen, Weegbree,
Asters, Schermbloemen
Belangrijke plantenfamilies:
- Cypergrassenfamilie (Cyperaceae)
- Grassenfamilie (Poaceae)
- Ranonkelfamilie (Ranunculaceae)
- Anjerfamilie (Caryophyllaceae)
- Wilgenfamilie (Salicaceae)
- Vlinderbloemenfamilie (Fabaceae)
- Rozenfamilie (Rosaceae)
- Kruisbloemenfamilie (Brassicaceae)
- Lip Bloemen Familie (Lamiaceae)
- Schermbloemenfamilie (Apiaceae)
- Composietenfamilie (Asteraceae)
,Les 3: Mossen en varens
Mossen
- PLanten in het plantenrijk
- Plantenorganen, bouw en functie: wortel en blad
- Levenscyclus
- Evolutionair perspectief → stap voor stap van water naar land
Landplanten zijn ontstaan uit groene alg
Charofyten (kranswieren) → naast levende verwanten en landplanten
- Landplanten zijn geen nakomelingen van de moderne charofyten maar delen een
gemeenschappelijke voorouder
Aanpassingen voor leven op land
Veel soorten charofyten komen voor aan de randen ondiepe wateren.
Voordelen van leven op land:
- Ongefilterd zonlicht
- Meer (CO2)
- Minder herbivoren en pathogenen
, Aanpassingen nodig voor leven op land:
- Water opnemen en vasthouden (wortels)
- Stevige structuren om overeind te blijven
Specifieke eigenschappen landplanten:
(Deze eigenschappen hebben alle landplanten, maar charofyten niet)
1. Wisseling van generaties (haploid/diploid), met meercellige embryo’s
2. Sporen geproduceerd in sporendragers (sporangia)
3. Meercellige gametangia: archegonia (vr) en antheridia (m)
4. Apicale meristemen
5. Waslaag (cuticula)
6. Huidmondjes
1. Wisseling van generaties (haploid/diploid), met meercellige embryo’s
Planten wisselen tussen 2 meercellige stadio → reproductieve cyclus: generatiewisseling
Gametofyt
- Haploïd
- Produceert haploïde gameten door mitose
Sporofyt
- Diploid
- ontstaat door fusie 2 gameten
- Diploide embryo blijft n weefsel
Vrouwelijke gametofyt: Produceert haploïde sporen door meiose
2. Sporen geproduceerd in sporendragers (sporangia)
Sporofyten produceren sporen in organen: sporendoosje/sporangia
Diploïde cellen, sporocysten , ondergaan meiose → haploïde sporen
3. Meercellige gametangia: archegonia en antheridia
Gameten worden geproduceerd in speciale organen → gametangia:
Archegonia
- Vrouwelijke gametangia
- Produceren eicellen
- Plaats van bevruchting
Antheridia
- Mannelijke gametangia
- Produceren en verspreiden spermcacellen
Toelichting uitgangen:
- Phyte/fyt = plant
- Cyte/cyt = cel
- Angium = buidel/zakje
Anatomie en morfologie
Les 1 & 2:Soorten
Een soort bestaat uit alle individuen die zich onder natuurlijke omstandigheden (dus zonder
menselijk ingrijpen) onderling kunnen voortplanten en daarbij vruchtbare nakomelingen
opleveren.
- De individuen binnen een soort vertonen morfologische en genetische
overeenkomsten.
- Binnen een soort kunnen echter ook onderlinge verschillen (variatie) bestaan,
zoals kleurvarianten.
- Soorten worden altijd in een geslacht geplaatst en kunnen worden onderverdeeld
in ondersoorten.
Wat is een soort?
- Morfologische soort
Een morfologische soort is een verzameling organismen die een vergelijkbare,
specifieke vorm hebben.
- Biologische soort
Een biologische soort is een verzameling organismen die onder natuurlijke omstandigheden
tot voortplanting komt en daarbij vruchtbare nakomelingen kan produceren.
- Fylogenetische soort
Een fylogenetisch of evolutionaire soort is de kleinst mogelijke verzameling van organismen
met een gemeenschappelijke voorouder.
Plantenfamilie:
Domein → rijk → afdeling/stam (10 stammen, waarvan 4 naaktzadig en 1 bedektzadig)→
klasse → orde → familie → geslacht → soort
De morfologie bestudeert de uitwendige bouw en vorm van levende wezens(vormleer)
en hun organen (organen leer) en probeert hun veelvormigheid terug te brengen tot
evolutionair te duiden bouwplannen.
Een bouwplan is in de biologie de verzameling gemeenschappelijke kenmerken
en eigenschappen van een systematische groep (taxon).
,Flora van Heukels
Hoofdsleutel: Sleutel 1 tm 9 (blauw)
1. Houtige planten
2. Waterplanten
3. Sporenplanten
4. Niet-groene kruiden
5. Kruiden met gras- of biesachtig uiterlijk
6. Kruiden met bloemen in hoofdjes
7. Kruiden met een bloemdek of zonder bloembekleedsels (voorbeeld:tuinwolfsmelk)
8. Kruiden met vrije kroonbladeren
9. Kruiden met een vergroeide bloemkroon
→ 146 families
Bruin → Sporenplanten (in de flora staan alleen geen mossen e.d.)
Hieronder vallen de wolfsklauwen, paardenstaarten en varens
Groen → Naaktzadigen, in Nederland dus de naaldbomen.
Paars → Bedektzadigen (Hieronder worden vooral de eenzaadlobbigen besproken)
Lichtgroen → Tweezaadlobbig, onder deze kleur worden 99 families besproken.
- Grote families in Nederland zijn: Boterbloemen, Vlinderbloemen, Rozen, Kruisbloeme
Donkergroen → (Super-)Asteriden, hieronder worden families 100-146 besproken.
- Grote families in Nederland zijn: Anjers, Duizendknoop, Ruwbladigen, Lipbloemen, Weegbree,
Asters, Schermbloemen
Belangrijke plantenfamilies:
- Cypergrassenfamilie (Cyperaceae)
- Grassenfamilie (Poaceae)
- Ranonkelfamilie (Ranunculaceae)
- Anjerfamilie (Caryophyllaceae)
- Wilgenfamilie (Salicaceae)
- Vlinderbloemenfamilie (Fabaceae)
- Rozenfamilie (Rosaceae)
- Kruisbloemenfamilie (Brassicaceae)
- Lip Bloemen Familie (Lamiaceae)
- Schermbloemenfamilie (Apiaceae)
- Composietenfamilie (Asteraceae)
,Les 3: Mossen en varens
Mossen
- PLanten in het plantenrijk
- Plantenorganen, bouw en functie: wortel en blad
- Levenscyclus
- Evolutionair perspectief → stap voor stap van water naar land
Landplanten zijn ontstaan uit groene alg
Charofyten (kranswieren) → naast levende verwanten en landplanten
- Landplanten zijn geen nakomelingen van de moderne charofyten maar delen een
gemeenschappelijke voorouder
Aanpassingen voor leven op land
Veel soorten charofyten komen voor aan de randen ondiepe wateren.
Voordelen van leven op land:
- Ongefilterd zonlicht
- Meer (CO2)
- Minder herbivoren en pathogenen
, Aanpassingen nodig voor leven op land:
- Water opnemen en vasthouden (wortels)
- Stevige structuren om overeind te blijven
Specifieke eigenschappen landplanten:
(Deze eigenschappen hebben alle landplanten, maar charofyten niet)
1. Wisseling van generaties (haploid/diploid), met meercellige embryo’s
2. Sporen geproduceerd in sporendragers (sporangia)
3. Meercellige gametangia: archegonia (vr) en antheridia (m)
4. Apicale meristemen
5. Waslaag (cuticula)
6. Huidmondjes
1. Wisseling van generaties (haploid/diploid), met meercellige embryo’s
Planten wisselen tussen 2 meercellige stadio → reproductieve cyclus: generatiewisseling
Gametofyt
- Haploïd
- Produceert haploïde gameten door mitose
Sporofyt
- Diploid
- ontstaat door fusie 2 gameten
- Diploide embryo blijft n weefsel
Vrouwelijke gametofyt: Produceert haploïde sporen door meiose
2. Sporen geproduceerd in sporendragers (sporangia)
Sporofyten produceren sporen in organen: sporendoosje/sporangia
Diploïde cellen, sporocysten , ondergaan meiose → haploïde sporen
3. Meercellige gametangia: archegonia en antheridia
Gameten worden geproduceerd in speciale organen → gametangia:
Archegonia
- Vrouwelijke gametangia
- Produceren eicellen
- Plaats van bevruchting
Antheridia
- Mannelijke gametangia
- Produceren en verspreiden spermcacellen
Toelichting uitgangen:
- Phyte/fyt = plant
- Cyte/cyt = cel
- Angium = buidel/zakje