2.1 de industriële revolutie in Engeland
Agrarische revolutie
Rond 1700 was de helft van de landbouwgrond weiland en bos en iedereen mocht er gebruik van
maken. Dit veranderde in de 18e eeuw, toen nam het Engelse parlement wetten aan, waardoor er
gemeenschappelijke grond rond een dorp kon worden verkocht. Vooral mensen van adel kochten
veel grote stukken grond. Zo ontstonden er grote akkers die groot genoeg waren om ze met
machines te bewerken: mechanisering. De opbrengst nam toe en zo spreken we van een agrarische
revolutie. In die tijd gingen ze ook aardappels verbouwen als voedsel voor mensen. Ook gingen ze
kunstmest gebruiken, waardoor de opbrengst nog hoger werd.
Demografische revolutie
Dankzij de agrarische revolutie was er genoeg eten, zo groeide de bevolking vors. Tussen 1750 en
1850 werd Engeland 3x zo groot, het ging van 6 naar 18 miljoen. Dit kwam door de betere medische
zorg en aandacht voor hygiene: demografische revolutie. Voor meer mensen zijn er ook meer banen
nodig, maar in de landbouw was er steeds minder werk door de mechanisatie.
Huisnijverheid
Sommige boeren met een kleine boerderij maakte zelf producten, zoals manden, potten of textiel.
Het thuis produceren heet: huisnijverheid.
Wevers en spinners
Om een wollen trui te maken moet je een schaap scheren, de ruwe wol
schoon maken, van de wol draad maken (spinnen), daarna op een
weefgetouw geweven worden tot een lap stof. Om 1 wever aan het werk
te zetten heb je 16 spinners nodig. Toen kwam er een nieuwe manier van
spinnen: de spinning Jenny. Dit is een apparaat waarmee een spinner
meerderde klosjes draad tegelijk kon spinnen. De uitvinder was James
Hargreaves.
Van spierkracht naar waterkracht
Na de verbetering aan het weefgetouw en de uitvinding. Van de spinning Jenny gingen timmerlieden,
smeden en andere ambachtslieden aan het werk onmogelijk betere apparaten te bedenken. Later
gingen ze nog betere machines bedenken, zoals een spinmachine die met een waterrad werd
aangedreven. Richard Arkwright was de uitvinder van een spinmachine die met een waterrad werd
aangedragen. Die spinde zo snel als 200 spinners. Je had er wel een rivier voor nodig. Op 1 waterrad
kon je wel 10 tallen spinners zetten.
, 2.1 de industriële revolutie in Engeland
Van waterkracht naar stoomkracht
Voor waterkracht had je stromend water nodig, maar dat wad er niet altijd. Er kwamen veel
fabrieken aan de rivier. Op een gegeven moment was er geen plek meer voor. De oplossing hiervoor
was stoomkracht. James Watt verbeterde de stoommachine en zo kon hij de functie van het
waterrad overnemen. In 1778 werkte de eerste stoommachine in een katoenspinnerij. Het voordeel
van fabrieken met stoommachine is dat ze overal gebrouwd kunnen worden, dus vaak midden in de
stad waar de arbeiders wonen.
Slechte arbeidsomstandigheden
De ondernemers wilde zo snel mogelijk zo veel mogelijk verdienen en
de investering terug verdienen. Waar ze op konden bezuinigen waren
de loonkosten. Er waren zo veel arbeiders dat de fabrikanten ze lang en
hard konden werken tegen een lage loon. In het begin van de
industriële revolutie gebeurde dat ook en waren er slechte
omstandigheden. Mensen moesten soms 12 uur per dag werken en er
gebeurde veel ongelukken.
Industriesteden
Door de industriële revolutie veranderde het landschap. Dankzij de stoommachine was het mogelijk
om overal fabrieken te bouwen. Omdat arbeiders lopend naar het werk moesten, wilden ze het
liefste zo dicht mogelijk bij de fabriek wonen. Het landschap veranderde door de vele fabrieken.
Dorpen groeide uit tot steden, dit noemen we urbanisatie. Er werd niet goed nagedacht over de
inrichting van de stad. Alles was vol gebouwd zonder te denken aan de aanleg van waterleiding,
riolering, straatverlichting en afval verwijdering. De stad was rommelig, overbevolkt, smerig en
ongezond.
Agrarische revolutie
Rond 1700 was de helft van de landbouwgrond weiland en bos en iedereen mocht er gebruik van
maken. Dit veranderde in de 18e eeuw, toen nam het Engelse parlement wetten aan, waardoor er
gemeenschappelijke grond rond een dorp kon worden verkocht. Vooral mensen van adel kochten
veel grote stukken grond. Zo ontstonden er grote akkers die groot genoeg waren om ze met
machines te bewerken: mechanisering. De opbrengst nam toe en zo spreken we van een agrarische
revolutie. In die tijd gingen ze ook aardappels verbouwen als voedsel voor mensen. Ook gingen ze
kunstmest gebruiken, waardoor de opbrengst nog hoger werd.
Demografische revolutie
Dankzij de agrarische revolutie was er genoeg eten, zo groeide de bevolking vors. Tussen 1750 en
1850 werd Engeland 3x zo groot, het ging van 6 naar 18 miljoen. Dit kwam door de betere medische
zorg en aandacht voor hygiene: demografische revolutie. Voor meer mensen zijn er ook meer banen
nodig, maar in de landbouw was er steeds minder werk door de mechanisatie.
Huisnijverheid
Sommige boeren met een kleine boerderij maakte zelf producten, zoals manden, potten of textiel.
Het thuis produceren heet: huisnijverheid.
Wevers en spinners
Om een wollen trui te maken moet je een schaap scheren, de ruwe wol
schoon maken, van de wol draad maken (spinnen), daarna op een
weefgetouw geweven worden tot een lap stof. Om 1 wever aan het werk
te zetten heb je 16 spinners nodig. Toen kwam er een nieuwe manier van
spinnen: de spinning Jenny. Dit is een apparaat waarmee een spinner
meerderde klosjes draad tegelijk kon spinnen. De uitvinder was James
Hargreaves.
Van spierkracht naar waterkracht
Na de verbetering aan het weefgetouw en de uitvinding. Van de spinning Jenny gingen timmerlieden,
smeden en andere ambachtslieden aan het werk onmogelijk betere apparaten te bedenken. Later
gingen ze nog betere machines bedenken, zoals een spinmachine die met een waterrad werd
aangedreven. Richard Arkwright was de uitvinder van een spinmachine die met een waterrad werd
aangedragen. Die spinde zo snel als 200 spinners. Je had er wel een rivier voor nodig. Op 1 waterrad
kon je wel 10 tallen spinners zetten.
, 2.1 de industriële revolutie in Engeland
Van waterkracht naar stoomkracht
Voor waterkracht had je stromend water nodig, maar dat wad er niet altijd. Er kwamen veel
fabrieken aan de rivier. Op een gegeven moment was er geen plek meer voor. De oplossing hiervoor
was stoomkracht. James Watt verbeterde de stoommachine en zo kon hij de functie van het
waterrad overnemen. In 1778 werkte de eerste stoommachine in een katoenspinnerij. Het voordeel
van fabrieken met stoommachine is dat ze overal gebrouwd kunnen worden, dus vaak midden in de
stad waar de arbeiders wonen.
Slechte arbeidsomstandigheden
De ondernemers wilde zo snel mogelijk zo veel mogelijk verdienen en
de investering terug verdienen. Waar ze op konden bezuinigen waren
de loonkosten. Er waren zo veel arbeiders dat de fabrikanten ze lang en
hard konden werken tegen een lage loon. In het begin van de
industriële revolutie gebeurde dat ook en waren er slechte
omstandigheden. Mensen moesten soms 12 uur per dag werken en er
gebeurde veel ongelukken.
Industriesteden
Door de industriële revolutie veranderde het landschap. Dankzij de stoommachine was het mogelijk
om overal fabrieken te bouwen. Omdat arbeiders lopend naar het werk moesten, wilden ze het
liefste zo dicht mogelijk bij de fabriek wonen. Het landschap veranderde door de vele fabrieken.
Dorpen groeide uit tot steden, dit noemen we urbanisatie. Er werd niet goed nagedacht over de
inrichting van de stad. Alles was vol gebouwd zonder te denken aan de aanleg van waterleiding,
riolering, straatverlichting en afval verwijdering. De stad was rommelig, overbevolkt, smerig en
ongezond.
