Tentamen: Sociaaleconomisch Beleid – Theorie en Instituties
Week 1: Arbeidsaanbod- en vraag
Status op de arbeidsmarkt
1. Werkend
a. Betaald werk
2. Werkloos
a. Geen betaald werk
b. Wil werken
c. Op zoek naar werk
3. Niet-actief: niet werkend en niet werkloos
a. Huisman-vrouw
b. Gepensioneerden
c. Loterijwinnaars
Indicatoren
▪ Beroepsbevolking: (LF): werkenden (L) + werklozen (U)
▪ Potentiële beroepsbevolking (N): werkenden (L) + werklozen (U) + niet-actieven (O)
▪ Werkloosheidspercentage: u = werklozen (U) / beroepsbevolking (LF)
▪ Werkgelegenheidspercentage = werkenden (L) / potentiële beroepsbevolking (N)
(ook wel netto arbeidsparticipatie)
▪ Participatiegraad: beroepsbevolking (LF) / potentiële beroepsbevolking (N) (ook wel
bruto arbeidsparticipatie)
Ofwel: als de werkloosheid stijgt, dan blijft de participatiegraad alsnog gelijk.
Verschillen tussen NL en internationale definities
- NL: iemand die minder dan 12 uur per week werkt en op zoek is naar meer werk
heeft de status werkloos
- Internationaal: iemand die 1 uur per week werkt is niet werkloos
- Met ingang van feb 2015 gebruikt het CBS de internationale definitie als
hoofdindicator
o Het gebruik van de internationale definitie leidt tot een daling van de
werkeloosheid.
- Nieuwe definitie (2022): betaalde stages en bijbaantjes tellen mee als betaald werk
o Vragenlijst persoonsgebonden (niet meer over andere leden van het
huishouden)
o Beschikbaar voor werk: ‘binnen twee weken’ (engere periode)
o Meer werkenden, en meer werklozen
1
,De arbeidsmarkt in een volledige concurrentie.
Fs = Werkgevers surplus (bovenste driehoek)
(vraag) = verschil tussen wat je bereid bent om te
betalen vs. De echte prijs die je betaalt
Ws = Werknemers surplus (onderste driehoek)
(aanbod) → het verschil tussen voor welk loon zij
bereid zijn hun arbeid aan te bieden (de aanbodlijn)
en het werkelijke loon dat zij zullen ontvangen (L*).
Hoe kunnen we de variatie in arbeidsmarktuitkomsten verklaren?
1. Vraag naar aanbod van arbeid
• In het productieproces maken bedrijven gebruik van arbeid en kapitaal
• De vraag naar arbeid is een afgeleide vraag die afhangt van:
i. De productiviteit van arbeid
ii. De prijs van het eindproduct
• Hoe bepalen bedrijven hoeveel arbeid zij inzetten?
i. Resultaat van MO = MK (in een arbeidsmarkt met volledige
concurrentie)
1. Ofwel MRP (marginal revenue product ofwel geldelijk
grensproduct) = MRC
2. Geldelijk grensproduct = verandering in totale opbrengst/
verandering een eenheid arbeid
3. Opbrengst van een extra werknemer = kosten van extra
werknemer
ii.
2
, iii. De MRP-curve is de vraaglijn: MRC is gelijk aan het loon. Daarom
liggen alle combinaties van loon en arbeid (dit verband is de vraag) op
de MRP-curve.
1. Horizontaal optellen van de vraagcurven van individuele
bedrijven geeft de geaggregeerde vraagcurve
2. Arbeidsmarktinstituties en sociaaleconomisch beleid
• Flexibilisering en pensioenleeftijd omhoog bijv.
Monopsonie: een bedrijf met marktmacht op de
arbeidsmarkt
▪ De aanbodcurve van de gehele
arbeidsmarkt is de aanbodcurve voor de
monopsonist.
▪ De MRC (MK) verloopt stijgend en ligt
boven de aanbodcurve.
▪ Er wordt minder arbeid ingehuurd en tegen
een lager loon dan in een arbeidsmarkt met
volledige concurrentie.
▪ Streeft naar MO = MK
Aanbod van arbeid
Het aanbod van arbeid hangt af van keuzes van individuen: of en zoja hoeveel arbeid zij
aanbieden. Individuen maken rationele keuzes op basis van:
- Preferenties
o Individuen maken een keuze tussen: consumptie (werk) en vrije tijd
o Preferenties kunnen grafisch worden weergegeven in een indifferentiecurve
o Dit geldt voor alle keuzes in de economie, tussen consumptie en vrije tijd
▪ IC-curve
▪ Een IC-curve is een lijn door combinaties van consumptie en vrije tijd,
waartussen het individu indifferent is. Elke combinatie van een
individu levert evenveel nut op.
3
, ▪ Binnen een grafiek kunnen er oneindig veel IC-curven zijn.
• Vier eigenschappen van indifferentiecurven:
o Indifferentiecurven hebben een dalend verloop.
o Hogere indifferentiecurven geven een hoger nutsniveau
weer.
o Indifferentiecurven snijden elkaar niet
o Indifferentiecurven zijn convex
- Budgetrestricties
o Consumptie van vrije tijd en goederen wordt beperkt door tijd en inkomen.
o Loon is hierin de bepalende factor.
o De mogelijkheden van een individu worden grafisch weergegeven met een
budgetcurve.
▪ Voorbeeld.
o Nutsmaximalisatie
▪ Het individu kiest de combinatie van consumptie en vrije tijd die
zoveel mogelijk nut oplevert en die mogelijk is gegeven het budget.
▪ Dat is de combinatie waarbij de budgetlijn de hoogst mogelijke
indifferentiecurve raakt.
•
4
Week 1: Arbeidsaanbod- en vraag
Status op de arbeidsmarkt
1. Werkend
a. Betaald werk
2. Werkloos
a. Geen betaald werk
b. Wil werken
c. Op zoek naar werk
3. Niet-actief: niet werkend en niet werkloos
a. Huisman-vrouw
b. Gepensioneerden
c. Loterijwinnaars
Indicatoren
▪ Beroepsbevolking: (LF): werkenden (L) + werklozen (U)
▪ Potentiële beroepsbevolking (N): werkenden (L) + werklozen (U) + niet-actieven (O)
▪ Werkloosheidspercentage: u = werklozen (U) / beroepsbevolking (LF)
▪ Werkgelegenheidspercentage = werkenden (L) / potentiële beroepsbevolking (N)
(ook wel netto arbeidsparticipatie)
▪ Participatiegraad: beroepsbevolking (LF) / potentiële beroepsbevolking (N) (ook wel
bruto arbeidsparticipatie)
Ofwel: als de werkloosheid stijgt, dan blijft de participatiegraad alsnog gelijk.
Verschillen tussen NL en internationale definities
- NL: iemand die minder dan 12 uur per week werkt en op zoek is naar meer werk
heeft de status werkloos
- Internationaal: iemand die 1 uur per week werkt is niet werkloos
- Met ingang van feb 2015 gebruikt het CBS de internationale definitie als
hoofdindicator
o Het gebruik van de internationale definitie leidt tot een daling van de
werkeloosheid.
- Nieuwe definitie (2022): betaalde stages en bijbaantjes tellen mee als betaald werk
o Vragenlijst persoonsgebonden (niet meer over andere leden van het
huishouden)
o Beschikbaar voor werk: ‘binnen twee weken’ (engere periode)
o Meer werkenden, en meer werklozen
1
,De arbeidsmarkt in een volledige concurrentie.
Fs = Werkgevers surplus (bovenste driehoek)
(vraag) = verschil tussen wat je bereid bent om te
betalen vs. De echte prijs die je betaalt
Ws = Werknemers surplus (onderste driehoek)
(aanbod) → het verschil tussen voor welk loon zij
bereid zijn hun arbeid aan te bieden (de aanbodlijn)
en het werkelijke loon dat zij zullen ontvangen (L*).
Hoe kunnen we de variatie in arbeidsmarktuitkomsten verklaren?
1. Vraag naar aanbod van arbeid
• In het productieproces maken bedrijven gebruik van arbeid en kapitaal
• De vraag naar arbeid is een afgeleide vraag die afhangt van:
i. De productiviteit van arbeid
ii. De prijs van het eindproduct
• Hoe bepalen bedrijven hoeveel arbeid zij inzetten?
i. Resultaat van MO = MK (in een arbeidsmarkt met volledige
concurrentie)
1. Ofwel MRP (marginal revenue product ofwel geldelijk
grensproduct) = MRC
2. Geldelijk grensproduct = verandering in totale opbrengst/
verandering een eenheid arbeid
3. Opbrengst van een extra werknemer = kosten van extra
werknemer
ii.
2
, iii. De MRP-curve is de vraaglijn: MRC is gelijk aan het loon. Daarom
liggen alle combinaties van loon en arbeid (dit verband is de vraag) op
de MRP-curve.
1. Horizontaal optellen van de vraagcurven van individuele
bedrijven geeft de geaggregeerde vraagcurve
2. Arbeidsmarktinstituties en sociaaleconomisch beleid
• Flexibilisering en pensioenleeftijd omhoog bijv.
Monopsonie: een bedrijf met marktmacht op de
arbeidsmarkt
▪ De aanbodcurve van de gehele
arbeidsmarkt is de aanbodcurve voor de
monopsonist.
▪ De MRC (MK) verloopt stijgend en ligt
boven de aanbodcurve.
▪ Er wordt minder arbeid ingehuurd en tegen
een lager loon dan in een arbeidsmarkt met
volledige concurrentie.
▪ Streeft naar MO = MK
Aanbod van arbeid
Het aanbod van arbeid hangt af van keuzes van individuen: of en zoja hoeveel arbeid zij
aanbieden. Individuen maken rationele keuzes op basis van:
- Preferenties
o Individuen maken een keuze tussen: consumptie (werk) en vrije tijd
o Preferenties kunnen grafisch worden weergegeven in een indifferentiecurve
o Dit geldt voor alle keuzes in de economie, tussen consumptie en vrije tijd
▪ IC-curve
▪ Een IC-curve is een lijn door combinaties van consumptie en vrije tijd,
waartussen het individu indifferent is. Elke combinatie van een
individu levert evenveel nut op.
3
, ▪ Binnen een grafiek kunnen er oneindig veel IC-curven zijn.
• Vier eigenschappen van indifferentiecurven:
o Indifferentiecurven hebben een dalend verloop.
o Hogere indifferentiecurven geven een hoger nutsniveau
weer.
o Indifferentiecurven snijden elkaar niet
o Indifferentiecurven zijn convex
- Budgetrestricties
o Consumptie van vrije tijd en goederen wordt beperkt door tijd en inkomen.
o Loon is hierin de bepalende factor.
o De mogelijkheden van een individu worden grafisch weergegeven met een
budgetcurve.
▪ Voorbeeld.
o Nutsmaximalisatie
▪ Het individu kiest de combinatie van consumptie en vrije tijd die
zoveel mogelijk nut oplevert en die mogelijk is gegeven het budget.
▪ Dat is de combinatie waarbij de budgetlijn de hoogst mogelijke
indifferentiecurve raakt.
•
4