hoofdstuk 33 met extra informatie over levensverrichtingen uit 40 t/m 44 en 48 t/m 50
Wat zijn de kenmerkende eigenschappen van dieren?
1. heterotroof
2. multicellulair
3. geen celwand
4. actieve beweging (stadium)
● zenuwcellen
● spieren / contractiele vezels
5. geslachtelijke voortplanting
● variëteit aan stijlen
● diploïde stadium overheerst
6. ontwikkeling zygote → adult
● vast patroon (hox genen)
● soms via metamorfose
Hoe is het dierenrijk ontstaan?
choanoflagellata (kraagflagellaten) is de gemeenschappelijke voorouder van alle dieren
● choana = kraag
● flagellata = staart / flagel
● het zijn eencellige micro-organismen met een staart
● cellen in een kolonie van cellen is zich gaan specialiseren → ontstaan verteringsholte
Welke bewijzen zijn er voor de huidige theorie?
1. soortgelijke kraagcellen zijn ook terug te vinden bij Porifera (choanocyt)
2. soortgelijke kraagcellen zijn ook terug te vinden bij andere diergroepen (Cnidaria,
Platyhelminthes, Echinodermata), maar niet bij protisten, planten en fungi
3. overeenkomsten op DNA niveau (bijv. cadherines – transmembraaneiwit)
Wat is de rol van de Hox-genen?
Hox-genen zijn verantwoordelijk voor het bepalen van de lichaamsvorm en de positionering
van lichaamsdelen tijdens de embryonale ontwikkeling.
Wat zijn de belangrijke stappen in de stamboom van het dierenrijk?
1. Porifera sponzen – zeespons
2. Cnidaria neteldieren – koraal, kwal, poliep
3. Platyhelminthes platwormen
4. Nematoda rondwormen – C. elegans
5. Annelida ringwormen – regenwormen, bloedzuigers
6. Mollusca weekdieren – inktvis, schelpdier, slak
7. Arthropoda geleedpotigen – insecten, spinachtigen, kreeft
8. Echinodermata stekelhuidigen – zeester, zee-egel
9. Chordata gewervelden – vissen, amfibieën, reptielen, zoogdieren