Duits examen
LEESSTRATEGIEËN
1. je kijkt eerst naar titel, plaatje, vetgedrukte woorden- waar zou de tekst over gaan?
2. eerst de vraag lezen, dan de tekst lezen- antwoord zoeken in de tekst
3. bij gebruik van markeerstift - markeer je alleen dat waar je naar zoekt (inhoudelijke
kernwoorden markeren) Dus niet te veel!!!
4. soorten vragen:
A: meerkeuze - streep eerst de foute antwoorden weg
B: stellingen - moet je checken per stelling
C: open vraag - ALTIJD IN HET NEDERLANDS BEANTWOORDEN en voor jezelf nagaan
wat moet ik PRECIES beantwoorden. Wat is de vraag? Concreet beantwoorden. Niet dingen
erbij halen die niet worden gevraagd, het wordt fout gerekend!
D: is er een vraag over een regel (Zeile)= dan lees je het antwoord vóór de regel of na de
regel
E: is er een vraag over alinea(Absatz)= moet je de hele alinea lezen
5. soorten teksten:
A. MACRO(=groot)- er wordt naar de toon van de tekst gevraagd
- functie van de alinea(‘s)
- mening van de schrijver
B: MIDI (=middel) - je moet verbanden tussen alinea’s zoeken = gaten vragen
C: MINI (=klein) - je moet naar details zoeken= stellingvragen en citeer.
Citeer betekent letterlijk overnemen vanuit de tekst - ALTIJD IN HET DUITS
WAT IS BELANGRIJK ALS JE VOOR DE TEKSTEN TOETS EEN GOED CIJFER WILT HALEN:
1. woordenschat - Hoe meer woordjes je kent, hoe beter en sneller kan je lezen.
2. signaalwoorden leren - ze geven de verbanden aan. Zo kan je sneller de juiste antwoorden
eruit halen als er naar verbanden wordt gevraagd.
3. examenteksten oefenen- Door te oefenen leer je de manier van vragen van cito
4. goed in het woordenboek kunnen zoeken. Je moet de basiswoorden zoeken, er staan geen
verbogen vormen in het woordenboek, bv.geen voltooid deelwoord, maar alleen het hele ww.
5. Goed de (open)vragen lezen en nadenken wat ze precies vragen.
6. je vult bij de toets altijd een antwoord in, ook als je het niet weet of twijfelt. Nooit een lege plek
laten staan.
, Geslachten van de zelfstandige naamwoorden. (der,die, das) hoe zat het ook al weer??
Mannelijk = der Vrouwelijk=die Onzijdig = das Meervoud = die
Biologisch mannelijk Biologisch Sommige NL woorden Alles meer dan 1.
vrouwelijk met “ het” zijn in het
der Mann, der Stier DU das.
die Frau, die Kuh das Wetter= het weer
Alle dagen ALLES wat eindigt op De namen van letters
-ion- die Korrektion
der Freitag, -ung – die Zeitung das A, das H
der Montag, -heit – die Krankheit
der Geburtstag. -keit – die
Einsamkeit
(dit komt door het -schaft–die
woordje Tag) Mannschaft
-ie – die Batterie
-ei – die Bäckerei
-ität- die Realität
-ik – die Grammatik
Jaargetijden Namen van cijfers Alles wat eindigt op
der Sommer die Eins - chen
die Zwei - lein
das Mädchen,
das Fräulein
Windrichtingen
der Norden,
der Süden
Alle maanden Veel woorden die Hele werkwoorden die
der März eindigen op een –e zelfstandig gebruikt
worden.
Neerslag die Straße das Essen war gut.
der Regen die Ecke das Lernen war
der Schauer die Schule schwierig.
LEESSTRATEGIEËN
1. je kijkt eerst naar titel, plaatje, vetgedrukte woorden- waar zou de tekst over gaan?
2. eerst de vraag lezen, dan de tekst lezen- antwoord zoeken in de tekst
3. bij gebruik van markeerstift - markeer je alleen dat waar je naar zoekt (inhoudelijke
kernwoorden markeren) Dus niet te veel!!!
4. soorten vragen:
A: meerkeuze - streep eerst de foute antwoorden weg
B: stellingen - moet je checken per stelling
C: open vraag - ALTIJD IN HET NEDERLANDS BEANTWOORDEN en voor jezelf nagaan
wat moet ik PRECIES beantwoorden. Wat is de vraag? Concreet beantwoorden. Niet dingen
erbij halen die niet worden gevraagd, het wordt fout gerekend!
D: is er een vraag over een regel (Zeile)= dan lees je het antwoord vóór de regel of na de
regel
E: is er een vraag over alinea(Absatz)= moet je de hele alinea lezen
5. soorten teksten:
A. MACRO(=groot)- er wordt naar de toon van de tekst gevraagd
- functie van de alinea(‘s)
- mening van de schrijver
B: MIDI (=middel) - je moet verbanden tussen alinea’s zoeken = gaten vragen
C: MINI (=klein) - je moet naar details zoeken= stellingvragen en citeer.
Citeer betekent letterlijk overnemen vanuit de tekst - ALTIJD IN HET DUITS
WAT IS BELANGRIJK ALS JE VOOR DE TEKSTEN TOETS EEN GOED CIJFER WILT HALEN:
1. woordenschat - Hoe meer woordjes je kent, hoe beter en sneller kan je lezen.
2. signaalwoorden leren - ze geven de verbanden aan. Zo kan je sneller de juiste antwoorden
eruit halen als er naar verbanden wordt gevraagd.
3. examenteksten oefenen- Door te oefenen leer je de manier van vragen van cito
4. goed in het woordenboek kunnen zoeken. Je moet de basiswoorden zoeken, er staan geen
verbogen vormen in het woordenboek, bv.geen voltooid deelwoord, maar alleen het hele ww.
5. Goed de (open)vragen lezen en nadenken wat ze precies vragen.
6. je vult bij de toets altijd een antwoord in, ook als je het niet weet of twijfelt. Nooit een lege plek
laten staan.
, Geslachten van de zelfstandige naamwoorden. (der,die, das) hoe zat het ook al weer??
Mannelijk = der Vrouwelijk=die Onzijdig = das Meervoud = die
Biologisch mannelijk Biologisch Sommige NL woorden Alles meer dan 1.
vrouwelijk met “ het” zijn in het
der Mann, der Stier DU das.
die Frau, die Kuh das Wetter= het weer
Alle dagen ALLES wat eindigt op De namen van letters
-ion- die Korrektion
der Freitag, -ung – die Zeitung das A, das H
der Montag, -heit – die Krankheit
der Geburtstag. -keit – die
Einsamkeit
(dit komt door het -schaft–die
woordje Tag) Mannschaft
-ie – die Batterie
-ei – die Bäckerei
-ität- die Realität
-ik – die Grammatik
Jaargetijden Namen van cijfers Alles wat eindigt op
der Sommer die Eins - chen
die Zwei - lein
das Mädchen,
das Fräulein
Windrichtingen
der Norden,
der Süden
Alle maanden Veel woorden die Hele werkwoorden die
der März eindigen op een –e zelfstandig gebruikt
worden.
Neerslag die Straße das Essen war gut.
der Regen die Ecke das Lernen war
der Schauer die Schule schwierig.
