Welke periode? 1800-1900
Welke kunststromingen? Romantiek: kunstenaars zoeken uitweg uit
vermoeiend dagelijks leven verleden,
exotisme, fantasie, natuur, onmogelijke
liefde, nieuw vaderland
Realisme: weergeven van werkelijke wereld,
zonder opsmuk
Impressionisme: kunstenaars proberen
vluchtig een bepaald moment op te vangen,
objectieve registratie van kleur en licht.
Kenmerken: snelle penseelstreken; vage
licht- en kleurwerking en –waarneming; niet
echt een hoofdpersoon; sterk
licht/donkercontrast. Ook pointillisme:
schilder brengt haast ongemengde kleuren
als puntjes op het doek.
Jugendstil/art nouveau: decoraties die de
integratie van moderne materialen maken;
vloeiende lijnen, grillig en asymmetrisch.
Ontwikkelingen in muziek, theater, dans, Muziek
bouwkunst en beeldende kunst Absolute muziek: niet gebonden aan
buitenmuzikale inhouden, drukt aangenaam
gevoel van evenwicht/harmonie uit
Programmamuziek: muziek met
inspiratiebron vanuit gedicht, verhaal of
ander discipline, vertaald vanuit
romantische gevoelens en gedachten
Componisten houden veel vast aan
klassieke tradities
Grand Opera: thema’s niet ontleend uit
oudheid maar uit middeleeuwen en
moderne tijd
Gesamtkunstwerk(Wagner): totale
verwevenheid van verschillende
kunstdiscipilines in één kunstwerk
Leidmotieven: terugkerende themamuziek
die bepaalde personen of stemmingen
begeleidt en presenteert
Verisme(Verdi): muziekrealisme, gericht op
inhoud
Impressionistische muziek(Debussy):
overgang Romantiek tot Moderne tijd
Theater