Basisstof 3
Eukaryote cellen:
Celmembraan: bestaat voor het grootste deel uit vetmoleculen.
Cytoplasma: inwendige van de cel met hierin allerlei organellen en opgeloste stoffen. Ligt in
een dun laagje tegen de celwand aan.
Celwand: ligt nog om het celmembraan heen (alleen bij planten).
Celkern: wordt omgeven door een kerkmembraan, hierin bevinden zich de chromosomen.
Grote centrale vacuole: wordt omgeven door het vacuolemembraan. Speelt een belangrijke
rol bij de stevigheid van plantaardige cellen.
Bij planten en sommige protisten komen ook plastiden voor, je hebt 3 types:
1. Chloroplasten (bladgroenkorrels)
2. Chromoplasten (kleurstofkorrels)
3. Leukoplasten (o.a. zetmeelkorrels)
Sommige plastiden kunnen overgaan tot andere, vb is het rijpen van fruit, hierbij gaan
chloroplasten over in chromoplasten.
Basisstof 4
Stamcellen= cellen die nog niet (volledig) gespecialiseerd zijn. Ze kunnen zich nog tot een specifiek
celtype ontwikkelen.
4 soorten weefsels:
Bindweefsel
Spierweefsel
Dekweefsel (epitheel): omsluit delen van een organisme of het hele organisme. Vaak
rechthoekige cellen die nauw aansluiten.
Zenuwweefsel
Tussencelstof= stof die tussen de cellen van weefsels zit. Bij planten is de celwand tussencelstof.
Tussencelstof bestaat uit veel vezels, hierdoor kan het weefsel enigszins vervormen.
Orgaan= deel van een individu met een of meer functies.
Organenstelsel= aantal organen die dezelfde functie uitoefenen.
Basisstof 5
Weg die DNA aflegt:
Kernplasma kernporie cytoplasma endoplasmatisch reticulum (vervult een functie bij het
transport van moleculen in de cel) ribosomen (bevinden zich op de membranen van het
endoplasmatisch reticulum; ontstaan in de nucleolus; komen ook vrij in het cytoplasma voor;
eiwitsynthese vindt hier plaats) golgisyteem (eiwitmoleculen krijgen hun uiteindelijke vorm).
Secretie= afgeven van stoffen door cellen.
Lysosomen= bevatten enzymen die stoffen afbreken. Snoeren af van het golgisysteem en smelten
samen met andere blaasjes, waarin ze stoffen verteren.