HOORCOLLEGE 7: CONFRONTATIES
Onderwerpen:
Eénpersoonsconfrontaties en Osloconfrontaties;
Iwan de verschrikkelijke;
Regels omtrent de Osloconfrontatie;
Afsluiting.
Eénpersoonsconfrontaties en Osloconfrontaties
Het woord ‘confrontatie’ kan verschillende betekenissen hebben. Je kan iemand bijvoorbeeld
confronteren met een leugen. Maar er kan ook een confrontatie zijn in de context van een gepleegd
strafbaar feit; de politie heeft dan een getuige en de vraag is of deze getuige de verdachte kan
herkennen. Het gaat dus over herkennen, waarbij de getuige wordt geconfronteerd met de
verdachte. Er zijn verschillende soorten confrontaties, die verschillende doelen kunnen hebben:
Opsporingsconfrontaties;
Bewijsconfrontaties.
Er kan een grove scheiding in twee confrontaties worden gemaakt, te weten:
Eénpersoonsconfrontatie: de getuige kijkt naar één persoon, bijvoorbeeld door een
onewayscreen of door naar een foto te kijken;
Osloconfrontatie: de getuige kijkt naar meerdere personen (een line up).
De Osloconfrontatie is betrouwbaarder dan een éénpersoonsconfrontatie. Dit kunnen we al weten
doordat we in voorgaand college de diagnostische waarde hebben gezien van beide (herkenning in
Oslo een DW van 3,5; herkenning in een foto een DW van 2).
De confrontaties waar we het in dit college over hebben: ‘Ik heb gezien wat daar gebeurde, ik heb
gezien wie het gedaan heeft, en diegene ken ik niet/heb ik nooit eerder gezien’. Dit is een belangrijke
voorwaarde, het mag dus geen bekende zijn.
Waarom is een eenvoudige aanwijzing niet voldoende als bewijs van daderschap?
Inductivisme/confirmatie: een grote vrees is dat mensen denken ‘ik herken hem’, en
vervolgens ‘ja’ zeggen als ze de verdachte zien, terwijl het toch iemand anders is;
Er wordt geen keuze gegeven uit verschillende mogelijkheden. Men kan dus alleen met ‘ja’,
‘nee’ of ‘weet niet’ antwoorden;
(Onterecht) geloof in politie/justitie: ‘de politie zal deze man/vrouw niet voor niets hier laten
staan of laten zien, dus het zal hem dan wel zijn’.
Voorbeeld met een 10 eurocent muntje:
1. Bij een éénpersoonsconfrontatie krijg je 1 muntje van 10 eurocent te zien met de vraag: Is dit
het 10 eurocent muntje zoals wij die kennen of niet?
Antwoord hierop: ‘ja’, ‘nee’ of ‘weet niet’;
1