Samenvatting Motorisch leren P

Toets motorisch leren

HC1:
Wat is nou motorisch leren? Het is het leren van een motorisch vaardigheid. Leren is een proces en
gaat dus niet lineair. Er moet een duurzame en stabiele toename zijn die door bijvoorbeeld oefening
of een ervaring komen. Een ander woord voor die oefeningen zijn motorische vaardigheden. Het is
een motorische vaardigheid als er:

 Er is een duidelijk doel is
 Lichaam en ledematen nodig zijn het doel te bereiken
 Het vrijwillige bewegingen zijn (reflexen zijn onvrijwillig)
 Motorische vaardigheden ontwikkelen zich als gevolg van oefening

Waarom is het aanleren van motorische vaardigheden belangrijk voor een kind? Het zijn namelijk de
basisvaardigheden. Als ze dit niet kunnen, kunnen ze later veel dingen niet doen. Ze hebben kracht
en snelheid voor veel sporten nodig.

Physical literacy betekend fysieke geletterdheid. Een topsporter is fysiek geletterd in een specifiek
iets. Een sport docent is erg fysiek geletterd.

De kernelementen van PL

 Confidentieel (vertrouwen in je eigen talenten)
 Motivation (motivatie om je vaardigheden te verbeteren)
 Knowledge (kennis over wat je kan)
 Skills (competentie om te bewegen binnen een brede variatie van een uitdagende beweging)

HC2:
Fundamental movement skills oftewel fundamentele motorische vaardigheden zijn bijvoorbeeld:
lopen, springen, slaan en rennen. Als je niet kan rennen zal je niet kunnen voetballen, kan je niet
springen dan zul je niet kunnen volleyballen.

Je kunt de fundamentele motorische vaardigheden indelen volgens 3 categorieën:

 Locomotorische vaardigheden
o Jezelf van A naar B verplaatsen
 Balansvaardigheden
o Het lichaam in balans houden
 Manipulatieve vaardigheden
o Het lichaam gebruiken om iets met een object te doen en het object onder controle
te houden

Je kunt FMV ook classificeren.

 Open en gesloten
o Open  de beweging wordt uitgevoerd in een variabele en onvoorspelbare
omgeving. Tennis, handbal.
o Gesloten  de beweging wordt uitgevoerd in een stabiele en voorspelbare
omgeving. Steeds hetzelfde zoals bij kogelstoten en bij veel atletiek onderdelen.

,  Fijn en grof
o Fijn  kleine en subtiele handelingen: darten.
o Grof  grote bewegingen met een grotere hoeveelheid spiergroepen: volleybal
aanval.
 Discreet en serieel
o Discreet  een korte beweging met duidelijk begin en eind: golven en darten.
o Continu  zit er tussenin, er is geen echt begin en eind van de beweging: fietsen.
o Serieel  er is een aaneenschakeling van discreten taken: turnen.
 Motorisch en cognitief
o Motorisch  veel doen weinig tactiek vaak veel lichamelijk (sprinten)
o Cognitief  veel nadenken en tactisch (golven, schaken)

Gentile heeft van deze classificatie een model gemaakt. Classificatie model van Gentile. Hierin wordt
beoordeeld hoe moeilijk een beweging is. Hierbij speelt het een rol of het lichaam in beweging is, of
de context in beweging is, of er pogingvariatie is en of je een object gebruikt.



HC3 + 4:
Er zijn 4 verschillende modellen die de ontwikkeling van motorisch leren beschrijven. (op de toets
naam en betekenis)

 Mijlpalen van Shirley (het proces van de eerste 15 maanden en de volgende weten)




 Berg van motorisch leren
o Reflexieve periode  eerste twee weken van het leven, knijpen, zuigen, kokhalzen.
o Pre-adaptieve periode  zinvolle taakacties: hoofd optillen, rollen, kruipen, gaan
staan.
o Motorische basis beweegpatronen periode  Wanneer kinderen zelfstandig leren
lopen en zelfstandig leren eten. Begin van het aanleren van fundamentele
motorische vaardigheden.
o Vaardigheidsdrempel of bedrevenheidsdrempel  Het verwerven van
gespecialiseerde vaardigheden is afhankelijk van het bereiken van geautomatiseerde
fundamentele taken. (+/- 6e levensjaar)
o Context specifieke vaardigheidsperiode  basisbewegingen naar specifieke
bewegingen: sport en spel
o Behendigheidsperiode  als het ware uitgegroeid voor wat betreft je motorische
vaardigheid.