M_ABSP Leesopdracht 3: Arbeidsmarktparticipatie
Noura Ibrahim 2700341
Inleverdatum: Maandag 18 oktober 2021
Vraag 1
Volgens de arbeidsaanbodtheorie (Borjas, 2015) zal iemand bij het krijgen van nonlabour
income altijd minder uren gaan werken. Zowel de WW-uitkering als de bijstandsuitkering zijn
vormen van nonlabour income. Dit komt doordat het nut bij nonlabour income altijd zal
toenemen. Dit zou voor elk persoon gelden, tenzij de hoogte van de uitkering zou afhangen
van het inkomen van de persoon. In dat geval hangt de beslissing of iemand meer of minder
uren werkt, af van de verhouding tussen het “income effect” en het “substitution effect”.
Iemand die meer uren werkt en daardoor meer verdient, zou meer consumeren en ook meer
vrije tijd willen. Tegelijkertijd wordt vrije tijd ‘duurder’ omdat werkuren meer geld waard
zijn. Hierdoor kan de persoon juist minder vrije tijd willen omdat dit hem te veel geld kan
kosten. In deze situatie zou de beslissing om meer of minder te werken wel per persoon
verschillen.
In onderstaand figuur wordt de arbeidstheorie zoals hierboven weergeven. In de grafiek zijn
twee lijnen te zien. Lijn 1 is de indifference curve bij een persoon met een nonlabour
inkomen. Het is voor deze persoon mogelijk om met evenveel uur werken en meer te
consumeren. De rechte lijn die de curve raakt is de budgetlijn. Waar de budgetlijn en de curve
elkaar snijden ligt het punt dat aantoont hoeveel vrije tijd iemand wil, op basis van zijn
inkomen. Het verschil tussen lijn 1 en lijn 2 is het nonlabour inkomen. Lijn 2 laat een
indifference curve zien waarbij iemand met een lager inkomen minder vrije tijd wil en de
consumptie eveneens minder is.
Alhoewel de arbeidsaanbodtheorie een duidelijk beeld schetst over hoe individuen besluiten te
werken, en hoeveel uur ze willen werken, bestaat er ook kritiek op de theorie. De
arbeidsaanbodtheorie houdt namelijk geen rekening met bepaalde factoren die hierin een rol
kunnen spelen. Zo kan de bereidheid om (een aantal uren) te werken sterk afhangen van de
persoonlijke motivatie van een individu. Hecht iemand bijvoorbeeld veel waarde aan vrijetijd,
of vind iemand het juist belangrijk om veel te werken? Daarnaast bestaan er ook mensen die
in een bepaalde sector werken waarbij geld minder belangrijk is of zelfs helemaal geen rol
speelt. De arbeidsaanbodtheorie houdt hier geen rekening mee.
1
Noura Ibrahim 2700341
Inleverdatum: Maandag 18 oktober 2021
Vraag 1
Volgens de arbeidsaanbodtheorie (Borjas, 2015) zal iemand bij het krijgen van nonlabour
income altijd minder uren gaan werken. Zowel de WW-uitkering als de bijstandsuitkering zijn
vormen van nonlabour income. Dit komt doordat het nut bij nonlabour income altijd zal
toenemen. Dit zou voor elk persoon gelden, tenzij de hoogte van de uitkering zou afhangen
van het inkomen van de persoon. In dat geval hangt de beslissing of iemand meer of minder
uren werkt, af van de verhouding tussen het “income effect” en het “substitution effect”.
Iemand die meer uren werkt en daardoor meer verdient, zou meer consumeren en ook meer
vrije tijd willen. Tegelijkertijd wordt vrije tijd ‘duurder’ omdat werkuren meer geld waard
zijn. Hierdoor kan de persoon juist minder vrije tijd willen omdat dit hem te veel geld kan
kosten. In deze situatie zou de beslissing om meer of minder te werken wel per persoon
verschillen.
In onderstaand figuur wordt de arbeidstheorie zoals hierboven weergeven. In de grafiek zijn
twee lijnen te zien. Lijn 1 is de indifference curve bij een persoon met een nonlabour
inkomen. Het is voor deze persoon mogelijk om met evenveel uur werken en meer te
consumeren. De rechte lijn die de curve raakt is de budgetlijn. Waar de budgetlijn en de curve
elkaar snijden ligt het punt dat aantoont hoeveel vrije tijd iemand wil, op basis van zijn
inkomen. Het verschil tussen lijn 1 en lijn 2 is het nonlabour inkomen. Lijn 2 laat een
indifference curve zien waarbij iemand met een lager inkomen minder vrije tijd wil en de
consumptie eveneens minder is.
Alhoewel de arbeidsaanbodtheorie een duidelijk beeld schetst over hoe individuen besluiten te
werken, en hoeveel uur ze willen werken, bestaat er ook kritiek op de theorie. De
arbeidsaanbodtheorie houdt namelijk geen rekening met bepaalde factoren die hierin een rol
kunnen spelen. Zo kan de bereidheid om (een aantal uren) te werken sterk afhangen van de
persoonlijke motivatie van een individu. Hecht iemand bijvoorbeeld veel waarde aan vrijetijd,
of vind iemand het juist belangrijk om veel te werken? Daarnaast bestaan er ook mensen die
in een bepaalde sector werken waarbij geld minder belangrijk is of zelfs helemaal geen rol
speelt. De arbeidsaanbodtheorie houdt hier geen rekening mee.
1