Samenvatting BLT

Samenvatting BLT
WC 01
Volgorde weefsel inzetten
1. Er wordt een stuk weefsel gesneden van een orgaan dit wordt in een cassette
geplaatst om het weefsel op zijn plaats te houden tijdens de doorvoerfase.
2. Hierna vind fixatie plaats, hierdoor blijft het orgaan intact en wordt de autolyse
gestopt. Dit moet zo snel mogelijk gebeuren. Er zijn 2 soorten fixatie:
 Chemische fixatie
o Niet-coagulerend, dit werkt door aminozuurbruggen te vormen
tussen de moleculen die cross-links vormen. Dit gebeurt door bijv.
paraffine. (formaline)
o Coagulerend, hierbij slaan de enzymen neer zo kan autolyse niet
plaats vinden. (methanol)
 Fysische fixatie
o Dit kan bijv. door het weefsel in te vriezen, zo blijft het orgaan wel
‘goed’ maar de morfologie wordt minder.
Bij chemische fixatie wordt er gesneden met een microtoom. Bij fysische fixatie wordt er
gesneden met een cryostaat.
Hierna wordt de cassette geplaatst in een tissue-processor, hier vindt het doorvoeren plaats.
3. Bij doorvoeren wordt het vocht uit het weefsel onttrokken met behulp van een
oplopende alcohol reeks, daarna wordt het omgeven door paraffine, zo kunnen er
makkelijk plakjes worden gesneden.
De volgorde voor doorvoeren is: alcohol  xyleen (verdampt de alcohol)  paraffine
4. Inbedfase, hier wordt het stukje weefsel in een blokje paraffine gezet, de functie van
deze fase is het verkrijgen van een blokje weefsel. Deze fase vindt plaats in het inbed
station
 Eerst wordt het weefsel vastgemaakt zodat de oriëntatie niet veranderd.
 Hierna wordt extra paraffine toegevoegd
 Het blokje wordt op een koelplaat gelegd
 De coupe wordt vervolgens gesneden op een hoek van 5⁰
 Je kan beginnen met intrimmen dit gebeurt met stappen van 10 tot 25 mm
5. Coupes worden gesneden d.m.v. een microtoom of cryostaat to dunne plakjes van 3
tot 5 mm, deze laten we overnacht drogen bij 37⁰.
6. Door te kleuren kunnen we verschillende delen in de cel onderscheiden
7. D.m.v. pertex lijmen we een dekglaasje vast zodat het preparaat onder een
microscoop kan worden bekeken en het lang kan worden bewaard.

, WC 02
Weefsel = collectie van cellen die dezelfde functie en structuur hebben.
Epitheelweefsel = weefsel dat dingen bedekt zoals organen maar bijv. ook het hele lichaam.
Bedekkend epitheelweefsel fungeert dus als grens, elke stof die het lichaam in of uit wil
moet hier langs.
Glandulair epitheel zijn alle klieren hier vind secretie plaats, er zijn 2 soorten klieren:
 Exocriene klieren, indirect uitscheiden (vloeistof).
 Endocriene klieren, direct uitscheiden via bloedbaan (hormonen).
Apicaal oppervlak (buitenkant) en basaal oppervlak (de kant die bind aan het weefsel).
Apicaal is glad en bestaat uit microvilli, het is geplooid zodat het oppervlak wordt
gemaximaliseerd, de functie is stoffen te absorberen of uit te scheiden.
Basaal is gebonden aan het basale lamina wat niet bestaat uit cellen maar uit glyco-eiwitten
en collageen vezels, de functie is om een soort steiger te vormen die weer verbonden is aan
het reticulaire lamina die samen het basale membraan vormen.
 Eerste laag = lucida
 Tweede laag = densa
 Derde laag = reticularis
Het basale membraan scheid het bindweefsel en het epitheel weefsel
In epitheelweefsel zitten geen aders, ze zijn geïnnerveerd wat betekent dat er zenuwcellen
aanwezig zijn waardoor je pijn voelt. Epitheel heeft verschillende functies:
 Bescherming
 Absorptie
 Filtratie
 Uitscheiding
 Zintuigelijk ontvangst
We classificeren op aantal lagen namelijk:
 Eenlagig epitheel
 Meerlagig epitheel
En op vorm:
 Plaveisel, platte vorm
 Kubus, vierkante vorm
 Cilindrisch, hoge vorm
 Overgangs, deze kan groter en kleiner worden (blaas).