BCW-BLT Hoorcolleges
Table of Contents
BLT HC1 Waarnemingsmethoden................................................................................................................2
BLT HC2 Epitheel..........................................................................................................................................5
BLT HC3 Bindweefsel 1..............................................................................................................................12
BLT HC4 Bindweefsel 2..............................................................................................................................18
BLT HC5 Zenuwweefsel..............................................................................................................................19
BLT HC6 Spierweefsel/bloedvaten.............................................................................................................20
BLT HC7 Bloed............................................................................................................................................21
,BLT HC1 Waarnemingsmethoden
De leeruitkomsten die horen bij ‘waarnemingsmethoden’ (HC01) zijn:
- De student moet de betekenis van de dik gedrukte termen in het boek
kunnen omschrijven en kunnen uitleggen in de context van het vakgebied.
Dit geeft direct een indruk van het niveau van de leerdoelen en het
detailniveau van de theorietoets.
- Let op! De samenvatting wel.
Niet bestuderen: fasecontrastmicroscoop, interferentie microscoop,
polarisatiemicroscopie, confocale laserscanmicroscoop (CLSM),
superresolutiemicroscopie en Elektronenmicroscopen.
Niet bestuderen: Enzymhistochemie en cytochemie en Immunohistochemie
(p19 tot einde).
Weefselvoorbereiding
Coupes zijn dunne plakjes weefsel die gebruikt worden bij microscopie. De coupes
bevatten te weinig contrast om ze te bestuderen en worden daarom gekleurd. Om
een coupe te maken wordt weefsel bewerkt. Hierdoor kan het gebeuren dat er
artefacten ontstaan. Dit zijn onbedoelde bijverschijnselen op een preparaat
(kunstmatige en reproduceerbare veranderingen).
Fixatie
Fixatie zorgt ervoor dat het metabolisme van cellen en weefsel stopt en de
structuur vast wordt gelegd. Ook is de voorbereiding van de behandelingen die
volgen. Fixatie kan met behulp van chemicaliën, maar ook door middel van
bevriezing. Het voorkomt autolyse waarbij cel afbreekt door vrijkomen enzymen uit
lysosomen.
Voor lichtmicroscopie worden fixeermiddelen gebruikt, zoals Bouin (histoloog).
Dit is een fixeermiddel/fixatief dat vooral formaldehyde (G) en picrinezuur bevat.
Formaline bestaat uit een verzadigde oplossing van formaldehydegas in water
(formol). Het formaldehyde reageert met reactieve groepen uit het weefsel. Deze
zijn te vinden op de macromoleculen. De belangrijkste reactieve groepen voor
formaldehyde aminogroepen (-NH2) die veel voorkomen op eiwitten en
nucleïnezuren.
Fixatieven voor elektronenmicroscopie bevatten meestal glutaaraldehyde (L), een
buffer en een stof om het fixatief isotoon te maken, ter voorkoming van
volumeverandering van cellen. De 2 aldehydegroepen in glutaaraldehyde
vormen crosslinks met NH2-groepen in eiwitten.
Dubbelfixatie wordt vaak gedaan bij elektronenmicroscopie. Na glutaaraldehyde
wordt er osmiumtetroxide (S, anorganische verbinding) toegepast. Deze stof
fixeert en crosslinkt onverzadige banden in vetzuren. Hierdoor kan een groot deel
van de moleculen goed bewaard worden.
, Inbedding
Om weefsel te kunnen snijden moet het geïmpregneerd worden met een vloeibaar
inbedmiddel dat verhard wordt na afkoeling of polymerisatie. Voor het inbedden
wordt een stukje weefsel gedehydrateerd met een alcoholreeks (doorvoeren).
Hierna wordt het weefsel in paraffine (inbedmiddel) gedompeld, dit dringt door in
het weefsel en verhard na afkoeling. Het weefsel kan vervolgens gesneden worden
met een stalen mes in een microtoom. Een microtoom is een apparaat waarin
coupes gesneden worden.
Voor elektronenmicroscopie wordt een harder inbedmiddel gebruikt met
epoxyharsen (polymeer). Zodat er dunnere coupes gesneden kunnen worden.
Deze coupes worden gesneden met een ultramicrotoom met een glazen of
diamanten mes. De coupes worden opgevangen op kleine metalen roosters
(grid), dit zijn preparaatdragers.
Kleuring
Kleurstoffen geven de componenten van een cel kleur, het ene component
adsorbeert de stof sterker dan het andere component
waardoor er kleurverschillen ontstaan. Nucleïnezuren (-) zoals
DNA en RNA kleuren donkerblauw/paars met de basische
kleurstoffen hematoxyline/methyleenblauw. Eosine in een
zure kleurstof die vooral basische componenten (cytoplasma
+) roze kleurt (NH2-groepen van eiwitten). Deze componenten
heten acidofiel of eosinefiel.
- Positief geladen onderdelen binden aan negatief geladen
kleurstoffen (acidofiele/eosinefiel kleurstoffen)
- Negatief geladen onderdelen binden aan positief geladen
kleurstoffen (basofiele kleurstoffen)
Lichtmicroscopen
Preparaten in een lichtmicroscoop worden meestal bekeken met doorvallend
witlicht, ook wel helderveld-lichtmicroscoop genoemd. De optiek (kijk op iets)
bestaat uit 3 lenssystemen:
- Oculair bovenste lens waar doorheen gekeken wordt
- Objectief bepaalt de lichtsterkte, oplossend vermogen en kwaliteit van
het beeld samen met de belichting
- Condensor zorgt dat er voldoende licht op preparaat valt
De afstelling van het objectief en de condensor gaat volgens de Köhler
verlichting. De eindvergroting is vergroting objectief x die van het oculair.
Table of Contents
BLT HC1 Waarnemingsmethoden................................................................................................................2
BLT HC2 Epitheel..........................................................................................................................................5
BLT HC3 Bindweefsel 1..............................................................................................................................12
BLT HC4 Bindweefsel 2..............................................................................................................................18
BLT HC5 Zenuwweefsel..............................................................................................................................19
BLT HC6 Spierweefsel/bloedvaten.............................................................................................................20
BLT HC7 Bloed............................................................................................................................................21
,BLT HC1 Waarnemingsmethoden
De leeruitkomsten die horen bij ‘waarnemingsmethoden’ (HC01) zijn:
- De student moet de betekenis van de dik gedrukte termen in het boek
kunnen omschrijven en kunnen uitleggen in de context van het vakgebied.
Dit geeft direct een indruk van het niveau van de leerdoelen en het
detailniveau van de theorietoets.
- Let op! De samenvatting wel.
Niet bestuderen: fasecontrastmicroscoop, interferentie microscoop,
polarisatiemicroscopie, confocale laserscanmicroscoop (CLSM),
superresolutiemicroscopie en Elektronenmicroscopen.
Niet bestuderen: Enzymhistochemie en cytochemie en Immunohistochemie
(p19 tot einde).
Weefselvoorbereiding
Coupes zijn dunne plakjes weefsel die gebruikt worden bij microscopie. De coupes
bevatten te weinig contrast om ze te bestuderen en worden daarom gekleurd. Om
een coupe te maken wordt weefsel bewerkt. Hierdoor kan het gebeuren dat er
artefacten ontstaan. Dit zijn onbedoelde bijverschijnselen op een preparaat
(kunstmatige en reproduceerbare veranderingen).
Fixatie
Fixatie zorgt ervoor dat het metabolisme van cellen en weefsel stopt en de
structuur vast wordt gelegd. Ook is de voorbereiding van de behandelingen die
volgen. Fixatie kan met behulp van chemicaliën, maar ook door middel van
bevriezing. Het voorkomt autolyse waarbij cel afbreekt door vrijkomen enzymen uit
lysosomen.
Voor lichtmicroscopie worden fixeermiddelen gebruikt, zoals Bouin (histoloog).
Dit is een fixeermiddel/fixatief dat vooral formaldehyde (G) en picrinezuur bevat.
Formaline bestaat uit een verzadigde oplossing van formaldehydegas in water
(formol). Het formaldehyde reageert met reactieve groepen uit het weefsel. Deze
zijn te vinden op de macromoleculen. De belangrijkste reactieve groepen voor
formaldehyde aminogroepen (-NH2) die veel voorkomen op eiwitten en
nucleïnezuren.
Fixatieven voor elektronenmicroscopie bevatten meestal glutaaraldehyde (L), een
buffer en een stof om het fixatief isotoon te maken, ter voorkoming van
volumeverandering van cellen. De 2 aldehydegroepen in glutaaraldehyde
vormen crosslinks met NH2-groepen in eiwitten.
Dubbelfixatie wordt vaak gedaan bij elektronenmicroscopie. Na glutaaraldehyde
wordt er osmiumtetroxide (S, anorganische verbinding) toegepast. Deze stof
fixeert en crosslinkt onverzadige banden in vetzuren. Hierdoor kan een groot deel
van de moleculen goed bewaard worden.
, Inbedding
Om weefsel te kunnen snijden moet het geïmpregneerd worden met een vloeibaar
inbedmiddel dat verhard wordt na afkoeling of polymerisatie. Voor het inbedden
wordt een stukje weefsel gedehydrateerd met een alcoholreeks (doorvoeren).
Hierna wordt het weefsel in paraffine (inbedmiddel) gedompeld, dit dringt door in
het weefsel en verhard na afkoeling. Het weefsel kan vervolgens gesneden worden
met een stalen mes in een microtoom. Een microtoom is een apparaat waarin
coupes gesneden worden.
Voor elektronenmicroscopie wordt een harder inbedmiddel gebruikt met
epoxyharsen (polymeer). Zodat er dunnere coupes gesneden kunnen worden.
Deze coupes worden gesneden met een ultramicrotoom met een glazen of
diamanten mes. De coupes worden opgevangen op kleine metalen roosters
(grid), dit zijn preparaatdragers.
Kleuring
Kleurstoffen geven de componenten van een cel kleur, het ene component
adsorbeert de stof sterker dan het andere component
waardoor er kleurverschillen ontstaan. Nucleïnezuren (-) zoals
DNA en RNA kleuren donkerblauw/paars met de basische
kleurstoffen hematoxyline/methyleenblauw. Eosine in een
zure kleurstof die vooral basische componenten (cytoplasma
+) roze kleurt (NH2-groepen van eiwitten). Deze componenten
heten acidofiel of eosinefiel.
- Positief geladen onderdelen binden aan negatief geladen
kleurstoffen (acidofiele/eosinefiel kleurstoffen)
- Negatief geladen onderdelen binden aan positief geladen
kleurstoffen (basofiele kleurstoffen)
Lichtmicroscopen
Preparaten in een lichtmicroscoop worden meestal bekeken met doorvallend
witlicht, ook wel helderveld-lichtmicroscoop genoemd. De optiek (kijk op iets)
bestaat uit 3 lenssystemen:
- Oculair bovenste lens waar doorheen gekeken wordt
- Objectief bepaalt de lichtsterkte, oplossend vermogen en kwaliteit van
het beeld samen met de belichting
- Condensor zorgt dat er voldoende licht op preparaat valt
De afstelling van het objectief en de condensor gaat volgens de Köhler
verlichting. De eindvergroting is vergroting objectief x die van het oculair.