Interne aandoeningen psychologie
Inhoudsopgave
Psychologie – Chronische aandoeningen: psycosociale gevolgen..........................................................2
Psychologie – emotionele problemen....................................................................................................4
Psychologie – cognitieve problemen......................................................................................................5
Psychologie – motiverende gespreksvoering..........................................................................................7
Psychologie - zelfmanagement...............................................................................................................8
, Psychologie – Chronische aandoeningen: psycosociale gevolgen
Wat een chronische aandoening is (definitie) en het verschil tussen een langlopende – en
levensbedreigende chronische aandoening
Welke modellen gehanteerd worden als er blijvende gezondheidsproblemen blijken te zijn
(fasemodel en taakmodel)
Welke factoren van invloed zijn op het omgaan met (coping) een crisis in iemands gezondheid
(crisistheory van Moos)
Wat het coping proces inhoudt (adaptieve opgaven en coping vaardigheden) (crisistheory van
Moos)
Chronische aandoening = ziekte die lang aanhoud en over het algemeen erger worden na een
langere tijd; onomkeerbaar, instabiel (ene moment gaat het beter als het andere moment),
langdurig (zelden doodsoorzaak)
58% van de bevolking heeft een chronische ziekte, 33% van de bevolking heeft ernstige problemen
wat betekent dat deze in contact staat de professionele zorg.
Meest voorkomende aandoeningen:
- Reumatische aandoeningen
- COPD, Astma
- Diabetes
- Centrale neurologische aandoeningen; MS, Parkinson, beroerte
- Hart- en vaatziekten
- Depressie
- Dementie
Aandoening – ‘schade aan het lichaam’ pathologische toestand van het lichaam (objectief)
Ziekte – klachten; vormen van persoonlijk gedrag (cognitie, emoties, activiteit) dat naar voren komt
als de realiteit van het hebben van een ziekte wordt ervaren per persoon (subjectief)(eigen ervaring
bij dezelfde aandoening)
SCEBS-model:
- Somatisch = lichamelijk
- Psychologisch
o Cognitie (gedachten)
o Emotie
o Behavior (gedrag)
- Social (omgeving)
Centraal neurologische aandoeningen hebben een extra probleem t.o.v. andere chronische
aandoeningen;
- Somatische gevolgen
- Psychologisch (reactie op ziekte)
- Psycho-neurologische problemen (=geen reactie op maar veroorzaakt door de CND)
o Cognitieve, emotionele en gedragsproblemen
- Voorbeeld:
o Moeilijkheden bij het begrijpen, onthouden, uitvoeren van activiteiten (apraxie)
o Moeite met het begrijpen van de situatie (agnosie)
o Aanpassingsreacties (depressie komt vaker voor dan andere chronische ziekten)
Hoe reageren mensen op chronische ziekte:
- Fasen zoals:
o Ontkenning
o Woede
o Schipperen (je wilt het eigenlijk nog niet en probeert er van alles aan te doen om
het te verhelpen/voorkomen)
o Depressie
o Acceptatie
- = ‘phase-model’ (kubler-ros)
Inhoudsopgave
Psychologie – Chronische aandoeningen: psycosociale gevolgen..........................................................2
Psychologie – emotionele problemen....................................................................................................4
Psychologie – cognitieve problemen......................................................................................................5
Psychologie – motiverende gespreksvoering..........................................................................................7
Psychologie - zelfmanagement...............................................................................................................8
, Psychologie – Chronische aandoeningen: psycosociale gevolgen
Wat een chronische aandoening is (definitie) en het verschil tussen een langlopende – en
levensbedreigende chronische aandoening
Welke modellen gehanteerd worden als er blijvende gezondheidsproblemen blijken te zijn
(fasemodel en taakmodel)
Welke factoren van invloed zijn op het omgaan met (coping) een crisis in iemands gezondheid
(crisistheory van Moos)
Wat het coping proces inhoudt (adaptieve opgaven en coping vaardigheden) (crisistheory van
Moos)
Chronische aandoening = ziekte die lang aanhoud en over het algemeen erger worden na een
langere tijd; onomkeerbaar, instabiel (ene moment gaat het beter als het andere moment),
langdurig (zelden doodsoorzaak)
58% van de bevolking heeft een chronische ziekte, 33% van de bevolking heeft ernstige problemen
wat betekent dat deze in contact staat de professionele zorg.
Meest voorkomende aandoeningen:
- Reumatische aandoeningen
- COPD, Astma
- Diabetes
- Centrale neurologische aandoeningen; MS, Parkinson, beroerte
- Hart- en vaatziekten
- Depressie
- Dementie
Aandoening – ‘schade aan het lichaam’ pathologische toestand van het lichaam (objectief)
Ziekte – klachten; vormen van persoonlijk gedrag (cognitie, emoties, activiteit) dat naar voren komt
als de realiteit van het hebben van een ziekte wordt ervaren per persoon (subjectief)(eigen ervaring
bij dezelfde aandoening)
SCEBS-model:
- Somatisch = lichamelijk
- Psychologisch
o Cognitie (gedachten)
o Emotie
o Behavior (gedrag)
- Social (omgeving)
Centraal neurologische aandoeningen hebben een extra probleem t.o.v. andere chronische
aandoeningen;
- Somatische gevolgen
- Psychologisch (reactie op ziekte)
- Psycho-neurologische problemen (=geen reactie op maar veroorzaakt door de CND)
o Cognitieve, emotionele en gedragsproblemen
- Voorbeeld:
o Moeilijkheden bij het begrijpen, onthouden, uitvoeren van activiteiten (apraxie)
o Moeite met het begrijpen van de situatie (agnosie)
o Aanpassingsreacties (depressie komt vaker voor dan andere chronische ziekten)
Hoe reageren mensen op chronische ziekte:
- Fasen zoals:
o Ontkenning
o Woede
o Schipperen (je wilt het eigenlijk nog niet en probeert er van alles aan te doen om
het te verhelpen/voorkomen)
o Depressie
o Acceptatie
- = ‘phase-model’ (kubler-ros)