Psychology and Medicine for Healthcare
Cursief = eigen conclusie
Hoofdstuk 1: Psychology and medicine
Health and illness zijn subjectief en tegengesteld
Illness is niet alleen klachten maar ook ongezonde staat van zijn
Als health in onderontwikkelde landen gelijk zou zijn aan de definitie hier,
zouden de mensen veel ‘zieker’ zijn en er onrealistische verwachtingen
worden gesteld op medisch gebied, dus standaard ligt anders
Verschillende opvattingen over health:
o Geen symptomen
o Fysieke of sociale reserves hebben
o Gezonde levensstijl
o Fysiek fit of vitaal
o Psychologisch welzijn
o Goed functioneren
Sprake van samenhang tussen deze opvattingen
Illness-wellness continuum (Antonovsky 1987), spectrum tussen death en
health met increasing illness en increasing wellness
Sociale factoren zoals sociaal-economische status en overtuigingen zijn
van invloed
Ook persoonlijkheid en ziektegedrag (psychologisch) beïnvloeden health
Niet alleen ervaring ervan (dus psychisch; afwijkend/normaal) maar ook
directe fysieke toestand wordt beïnvloed
Biopsychosociale factoren beïnvloeden oorzaak, manier van waarnemen
en manier van interpreteren
Een eigenschap (bijv geslacht of etniciteit) kan in alle 3 de kaders worden
gezet:
o Biologisch: zwart -> minder vaak vitamine D-gebrek
o Sociaal: racisme, geen ruimte voor gevoelens in cultuur
o Psychologisch: schade van racisme, onderdrukking gevoelens
Levensstijl is afhankelijk van zowel sociale als psychologische factoren
(wat doen anderen in je omgeving, en wat is je eigen impulsiviteit etc.)
Samenhang lichaam en psyche ipv dualistische benadering wordt
versterkt door onderzoek (bijv. lachen maakt blij, depressie versterkt pijn,
placebo-effect)
Biopsychosociaal model is beter dan biomedisch model (psychische
oorzaak van ziekte zoals stress en psychische invloed op illness zoals
placebo zijn verwerkt)
Dit model bevat zowel externe factoren (nurture) als intern (nature)
Vraag: hoe zou een ritueel als wespensteken bij indianenstammen om
volwassen te worden, geplaatst worden in het health-illness continuum
als dit biopsychosociaal wordt beinvloed? (dus wat als fysieke toestand
de mentale toestand tegenstelt?)
Vraag: is extern-intern hetzelfde als nurture-nature?
Voorbeeld patiënt met longkanker door roken, ziektegedrag is niet naar huisarts
gaan: persoon is gevoelig voor peer-pressure (psychologisch), aanleg voor
kankerontwikkeling (biologisch), veel vrienden roken (sociaal), roken tast longen
aan (biologisch), kan zorg niet betalen (sociaal), is bang om diagnose kanker te
krijgen (psychologisch)
, Verantwoordelijkheid voor health en illness ligt bij individuelen en de
maatschappij in plaats van enkel het medische beroep
Oók de behandeling en preventie moet worden gezien in een
biopsychosociaal kader
Biopsychosociaal model gaat van een holistische ipv reductionistische
benadering uit
Tegenwoordig wordt dit model meer als een theoretisch kader
onderwezen dan klinisch toegepast, nog lange weg te gaan
Nadeel is dat het een ingewikkeld geheel maakt in de praktijk, geen lineair
oorzaak-gevolgverband
Daarom moet er gedacht worden in een ‘ranking’/hierarchie in oorzaken
(welke belangrijker is) en een lineaire behandeling
Bovendien is het belangrijk om het model altijd in gedachten te houden
Epigenetics focust op externe factoren genexpressie kunnen beïnvloeden
(DNA-methylatie, histonmodificatie),
Voorbeelden psychische factoren met invloed op fysiologische processen:
o Stress kan tot methylatie van serotoninetransportgenen leiden
o Intergenerational transmission of vulnerability
Sprake van intersectionality: combinatie van demografische variabelen
leidt tot mate van health
Hoofdstuk 2: Psychology and health
2.1 en 2.2
Motieven kunnen globaal worden onderverdeeld in biologische en sociale
motieven
Drie soorten motivatietheorieën:
o Drive theories: motivatie komt voort uit drang om homeostase in
stand te houden (maar soms ga je tegen een fysieke prikkel in zoals
bij eetbuien of juist anorexia)
o Evoluationary theories: motivatie komt voort uit drang om te
overleven en voort te planten
o Incentive theories: motivatie komt voort uit externe factoren die het
triggeren en aansturen, soms neemt het ook verwachtingen en
waarden mee
Verwachtingen: of iemand een doel denkt te kunnen halen
Waarden: hoe belangrijk een doel is voor iemand
Interne factoren pushen ons om wat te doen, externe factoren ‘pullen’ ons
Bias of ‘health optimism’: mensen onderschatten hun risico op ziekte
vergeleken met anderen -> genot op korte termijn wordt belangrijker
gevonden dan negatieve gevolgen op lange termijn
‘Motivational interviewing’: patiënt helpen de motieven voor en tegen een
bepaalde leefstijl op een rijtje te zetten en te evalueren
Cognitieve inschatting beïnvloedt emotie
Cognitieve inschatting en emoties hebben wederzijdse beïnvloeding met:
o Fysiologische reacties
o Gedrag
o Non-verbale uitdrukkingen
Emotie bestaat uit:
o Cognitieve component
Appraisal: bijv. gevaarlijk? Of ‘ik ga dood’ bij paniekaanval
Labelling: bijv. eng?
Evaluatie van de respons
Cursief = eigen conclusie
Hoofdstuk 1: Psychology and medicine
Health and illness zijn subjectief en tegengesteld
Illness is niet alleen klachten maar ook ongezonde staat van zijn
Als health in onderontwikkelde landen gelijk zou zijn aan de definitie hier,
zouden de mensen veel ‘zieker’ zijn en er onrealistische verwachtingen
worden gesteld op medisch gebied, dus standaard ligt anders
Verschillende opvattingen over health:
o Geen symptomen
o Fysieke of sociale reserves hebben
o Gezonde levensstijl
o Fysiek fit of vitaal
o Psychologisch welzijn
o Goed functioneren
Sprake van samenhang tussen deze opvattingen
Illness-wellness continuum (Antonovsky 1987), spectrum tussen death en
health met increasing illness en increasing wellness
Sociale factoren zoals sociaal-economische status en overtuigingen zijn
van invloed
Ook persoonlijkheid en ziektegedrag (psychologisch) beïnvloeden health
Niet alleen ervaring ervan (dus psychisch; afwijkend/normaal) maar ook
directe fysieke toestand wordt beïnvloed
Biopsychosociale factoren beïnvloeden oorzaak, manier van waarnemen
en manier van interpreteren
Een eigenschap (bijv geslacht of etniciteit) kan in alle 3 de kaders worden
gezet:
o Biologisch: zwart -> minder vaak vitamine D-gebrek
o Sociaal: racisme, geen ruimte voor gevoelens in cultuur
o Psychologisch: schade van racisme, onderdrukking gevoelens
Levensstijl is afhankelijk van zowel sociale als psychologische factoren
(wat doen anderen in je omgeving, en wat is je eigen impulsiviteit etc.)
Samenhang lichaam en psyche ipv dualistische benadering wordt
versterkt door onderzoek (bijv. lachen maakt blij, depressie versterkt pijn,
placebo-effect)
Biopsychosociaal model is beter dan biomedisch model (psychische
oorzaak van ziekte zoals stress en psychische invloed op illness zoals
placebo zijn verwerkt)
Dit model bevat zowel externe factoren (nurture) als intern (nature)
Vraag: hoe zou een ritueel als wespensteken bij indianenstammen om
volwassen te worden, geplaatst worden in het health-illness continuum
als dit biopsychosociaal wordt beinvloed? (dus wat als fysieke toestand
de mentale toestand tegenstelt?)
Vraag: is extern-intern hetzelfde als nurture-nature?
Voorbeeld patiënt met longkanker door roken, ziektegedrag is niet naar huisarts
gaan: persoon is gevoelig voor peer-pressure (psychologisch), aanleg voor
kankerontwikkeling (biologisch), veel vrienden roken (sociaal), roken tast longen
aan (biologisch), kan zorg niet betalen (sociaal), is bang om diagnose kanker te
krijgen (psychologisch)
, Verantwoordelijkheid voor health en illness ligt bij individuelen en de
maatschappij in plaats van enkel het medische beroep
Oók de behandeling en preventie moet worden gezien in een
biopsychosociaal kader
Biopsychosociaal model gaat van een holistische ipv reductionistische
benadering uit
Tegenwoordig wordt dit model meer als een theoretisch kader
onderwezen dan klinisch toegepast, nog lange weg te gaan
Nadeel is dat het een ingewikkeld geheel maakt in de praktijk, geen lineair
oorzaak-gevolgverband
Daarom moet er gedacht worden in een ‘ranking’/hierarchie in oorzaken
(welke belangrijker is) en een lineaire behandeling
Bovendien is het belangrijk om het model altijd in gedachten te houden
Epigenetics focust op externe factoren genexpressie kunnen beïnvloeden
(DNA-methylatie, histonmodificatie),
Voorbeelden psychische factoren met invloed op fysiologische processen:
o Stress kan tot methylatie van serotoninetransportgenen leiden
o Intergenerational transmission of vulnerability
Sprake van intersectionality: combinatie van demografische variabelen
leidt tot mate van health
Hoofdstuk 2: Psychology and health
2.1 en 2.2
Motieven kunnen globaal worden onderverdeeld in biologische en sociale
motieven
Drie soorten motivatietheorieën:
o Drive theories: motivatie komt voort uit drang om homeostase in
stand te houden (maar soms ga je tegen een fysieke prikkel in zoals
bij eetbuien of juist anorexia)
o Evoluationary theories: motivatie komt voort uit drang om te
overleven en voort te planten
o Incentive theories: motivatie komt voort uit externe factoren die het
triggeren en aansturen, soms neemt het ook verwachtingen en
waarden mee
Verwachtingen: of iemand een doel denkt te kunnen halen
Waarden: hoe belangrijk een doel is voor iemand
Interne factoren pushen ons om wat te doen, externe factoren ‘pullen’ ons
Bias of ‘health optimism’: mensen onderschatten hun risico op ziekte
vergeleken met anderen -> genot op korte termijn wordt belangrijker
gevonden dan negatieve gevolgen op lange termijn
‘Motivational interviewing’: patiënt helpen de motieven voor en tegen een
bepaalde leefstijl op een rijtje te zetten en te evalueren
Cognitieve inschatting beïnvloedt emotie
Cognitieve inschatting en emoties hebben wederzijdse beïnvloeding met:
o Fysiologische reacties
o Gedrag
o Non-verbale uitdrukkingen
Emotie bestaat uit:
o Cognitieve component
Appraisal: bijv. gevaarlijk? Of ‘ik ga dood’ bij paniekaanval
Labelling: bijv. eng?
Evaluatie van de respons