Verweerschrift
Rotterdam, 6 mei 2014
Behandeld door: V. van Muijen
Afdeling: werk en inkomen
Telefoonnummer: (010) 123 12 34
Referentienummer: B.B.2014.3.3333.HSL
Verzonden: 6 mei 2014
Betreft: verweerschrift met kenmerk
Geachte commissie,
Middels deze brief ga ik, de heer Vincent van Muijen, werkzaam bij gemeente
Rotterdam, afdeling werk en inkomen, in verweer tegen het bezwaarschrift van
mevrouw Mondriaan ingediend op d.d. 6 februari 2014. Op d.d. 4 december 2013
is er door mevrouw Mondriaan een bijstandsuitkering voor levensonderhoud
aangevraagd bij de gemeente. Deze aanvraag is op d.d. 16 januari 2014
afgewezen omdat het vermogen van mevrouw Mondriaan te hoog is.
De aanvraag van de bijstandsuitkering heeft op d.d. 4 december 2013
plaatsgevonden. De motivering in het besluit is dat Mevrouw Mondriaan geen
bijstandsuitkering toegekend heeft gekregen omdat zij, na berekening van alle
inkomsten en uitgaven door een collega, op een bedrag van €10.671,50 aan
eigen vermogen uitkwam. Dit is aanzienlijk meer dan de vermogensgrens van
€5.895,-. Tegen het besluit over de aanvraag van de uitkering voor
levensonderhoud heeft mevrouw Mondriaan bezwaar gemaakt. Dit bezwaarschrift
is tijdig ingediend en voldoet aan de daarvoor gestelde eisen zodat wij het
bezwaarschrift ontvankelijk achten.
, In het bezwaarschrift beschreef mevrouw Mondriaan dat het bedrag van
€10.671,50 was ontstaan doordat zij een opstapeling van salarissen en een
belastingteruggave van de afgelopen vijf jaar ontving. Verder bracht zij in het
bezwaarschrift naar voren dat er geen rekening gehouden werd met de betaling
van de vaste lasten, huur, gas, water, licht, eten, een schuld bij haar neef van
€2.500 en de kosten voor verzorging van de ouders. Zij is het daarom niet eens
met het genomen besluit. Ze vraagt om een WWB-uitkering met terugwerkende
kracht vanaf december 2013.
In de wet staat dat een gezin recht heeft op bijstand indien het inkomen lager is
dan de bijstandsnormen1 of als er geen in aanmerking te nemen vermogen is 2. In
het ander artikel staat dat onder vermogen verstaan kan worden, de waarde van
de bezittingen waarover iemand beschikt3. Verder geeft dit artikel aan dat onder
vermogen ook verstaan wordt; middelen die worden ontvangen in de periode
waarover algemene bijstand is toegekend4. De in lid 2 onderdeel b, bedoelde
vermogensgrens voor alleenstaande is vastgesteld op een bedrag van €5.895,- 5.
Uit het voorgenoemde blijkt dat er correct is gehandeld door ten tijden van de
aanvraag te kijken naar de inkomsten en uitgaven van mevrouw Mondriaan. Er
bleek dat zij een eigen vermogen heeft wat ver boven de wettelijke
vermogensgrens van €5.895 ligt. Hierdoor was er geen dringende reden om
mevrouw bijstand te verlenen.
Uit jurisprudentie6 onder kopje 2 blijkt ook dat de nabetaling van het salaris moet
worden gezien als uitgesteld inkomen. Onder inkomen wordt verstaan,
inkomsten uit arbeid maar ook voorlopige teruggave of teruggave van
inkomstenbelasting. De inkomsten die het karakter hebben van een uitgesteld
inkomen worden in aanmerking genomen naar de periode waarin deze zijn
1 Artikel 19 lid 1 sub a WWB
2 Artikel 19 lid 1 sub b WWB
3 Artikel 34 lid 1 sub a WWB
4 Artikel 34 lid 1 sub b WWB
5 Artikel 34 lid 3 sub a WWB
6 RBAMS, 21 april 2008, ECLI:NL:RBAMS:2008:BG1710
Rotterdam, 6 mei 2014
Behandeld door: V. van Muijen
Afdeling: werk en inkomen
Telefoonnummer: (010) 123 12 34
Referentienummer: B.B.2014.3.3333.HSL
Verzonden: 6 mei 2014
Betreft: verweerschrift met kenmerk
Geachte commissie,
Middels deze brief ga ik, de heer Vincent van Muijen, werkzaam bij gemeente
Rotterdam, afdeling werk en inkomen, in verweer tegen het bezwaarschrift van
mevrouw Mondriaan ingediend op d.d. 6 februari 2014. Op d.d. 4 december 2013
is er door mevrouw Mondriaan een bijstandsuitkering voor levensonderhoud
aangevraagd bij de gemeente. Deze aanvraag is op d.d. 16 januari 2014
afgewezen omdat het vermogen van mevrouw Mondriaan te hoog is.
De aanvraag van de bijstandsuitkering heeft op d.d. 4 december 2013
plaatsgevonden. De motivering in het besluit is dat Mevrouw Mondriaan geen
bijstandsuitkering toegekend heeft gekregen omdat zij, na berekening van alle
inkomsten en uitgaven door een collega, op een bedrag van €10.671,50 aan
eigen vermogen uitkwam. Dit is aanzienlijk meer dan de vermogensgrens van
€5.895,-. Tegen het besluit over de aanvraag van de uitkering voor
levensonderhoud heeft mevrouw Mondriaan bezwaar gemaakt. Dit bezwaarschrift
is tijdig ingediend en voldoet aan de daarvoor gestelde eisen zodat wij het
bezwaarschrift ontvankelijk achten.
, In het bezwaarschrift beschreef mevrouw Mondriaan dat het bedrag van
€10.671,50 was ontstaan doordat zij een opstapeling van salarissen en een
belastingteruggave van de afgelopen vijf jaar ontving. Verder bracht zij in het
bezwaarschrift naar voren dat er geen rekening gehouden werd met de betaling
van de vaste lasten, huur, gas, water, licht, eten, een schuld bij haar neef van
€2.500 en de kosten voor verzorging van de ouders. Zij is het daarom niet eens
met het genomen besluit. Ze vraagt om een WWB-uitkering met terugwerkende
kracht vanaf december 2013.
In de wet staat dat een gezin recht heeft op bijstand indien het inkomen lager is
dan de bijstandsnormen1 of als er geen in aanmerking te nemen vermogen is 2. In
het ander artikel staat dat onder vermogen verstaan kan worden, de waarde van
de bezittingen waarover iemand beschikt3. Verder geeft dit artikel aan dat onder
vermogen ook verstaan wordt; middelen die worden ontvangen in de periode
waarover algemene bijstand is toegekend4. De in lid 2 onderdeel b, bedoelde
vermogensgrens voor alleenstaande is vastgesteld op een bedrag van €5.895,- 5.
Uit het voorgenoemde blijkt dat er correct is gehandeld door ten tijden van de
aanvraag te kijken naar de inkomsten en uitgaven van mevrouw Mondriaan. Er
bleek dat zij een eigen vermogen heeft wat ver boven de wettelijke
vermogensgrens van €5.895 ligt. Hierdoor was er geen dringende reden om
mevrouw bijstand te verlenen.
Uit jurisprudentie6 onder kopje 2 blijkt ook dat de nabetaling van het salaris moet
worden gezien als uitgesteld inkomen. Onder inkomen wordt verstaan,
inkomsten uit arbeid maar ook voorlopige teruggave of teruggave van
inkomstenbelasting. De inkomsten die het karakter hebben van een uitgesteld
inkomen worden in aanmerking genomen naar de periode waarin deze zijn
1 Artikel 19 lid 1 sub a WWB
2 Artikel 19 lid 1 sub b WWB
3 Artikel 34 lid 1 sub a WWB
4 Artikel 34 lid 1 sub b WWB
5 Artikel 34 lid 3 sub a WWB
6 RBAMS, 21 april 2008, ECLI:NL:RBAMS:2008:BG1710
