Aardrijkskunde hoofdstuk 4
4.1
De eerste industriestad
- In de 18e eeuw werd Manchester de eerste industriestad ter wereld ->
begin Industriële Revolutie.
o Periode van de grootschalige omschakeling van handwerk naar
productie met (stoom)machines in grote fabrieken.
- Manchester was een textielstad.
o Alle fabrieken stonden bij steenkoolvelden.
o Steenkool was nodig als energiebron voor stoommachines.
- Locatiefactoren: factoren die bepalen waar een bedrijf vestigt.
- Stoommachine was het begin van massaproductie.
Crisis en vernieuwing
- Na 1970 manchester in diepe crisis door goedkope arbeid in
lagelonenlanden.
- Nu zijn er bedrijven in de lichte industrie en veel werk in de
dienstensector. Samen met stedelijke vernieuwing is Manchester weer
modern geworden.
Hightech in Manchester
- Veel bedrijven in de hightech industrie zijn multinationale
ondernemingen -> investeren kapitaal in onderzoek en ontwikkeling ->
daarvoor hebben ze gespecialiseerde kennis van hooggeschoolde
werknemers nodig.
o Deze kennisintensieve bedrijven ontwikkelen en maken producten
op het gebied van micro-elektronica, biotechnologie, medische
instrumenten en medicijnen.
Ze hebben geen zware grondstoffen zoals steenkool nodig ->
footloose: vrij.
- Hightech bedrijven vestigen zich bij elkaar.
o Veel samenwerking tussen overheid, wetenschap en bedrijfsleven.
Agglomeratievoordelen -> voordelen van het bij elkaar
zitten van bedrijven.
o Goede bereikbaarheid -> infrastructuur.
o Woonomgeving
, Begrippen 4.1
Industriële revolutie: de periode van de grootschalige omschakeling van
handwerk naar productie met (stoom)machines in grote fabrieken.
Productiemiddel: wat je nodig hebt om iets te maken: arbeid, kapitaal en
natuur.
Locatiefactor: Reden waarom een bedrijf zich op een bepaalde plaats vestigt
(vestigingsplaatsfactor).
Massaproductie: Van één product worden er veel gemaakt: kenmerk van
industrie.
Grondstof: Stof waarmee een fabriek de productie begint.
Lagelonenlanden: Land met lage arbeidskosten.
Lichte industrie: Bedrijven die weinig (ruwe)grondstoffen gebruiken, maar veel
halffabricaten.
Dienstensector: Alle bedrijven die diensten verlenen.
Stedelijke vernieuwing: Vernieuwing van woonwijken, zodat de leefbaarheid
verbetert.
Hightechindustrie: Industrie die gebaseerd is op de toepassing van
hoogstaande technische kennis.
Multinationale ondernemingen: Bedrijf met vestigingen in verschillende
landen.
Kennisintensief: Bedrijf dat veel vakkennis nodig heeft om producten te
maken.
Footloose: Bedrijf dat weinig grondstoffen gebruikt en zich bijna overal kan
vestigen.
Agglomeratievoordeel: Voordeel dat bedrijven hebben doordat ze vlak bij
andere bedrijven gevestigd zijn.
Infrastructuur: Alle voorzieningen die nodig zijn om personen, goederen of
informatie te vervoeren.
4.1
De eerste industriestad
- In de 18e eeuw werd Manchester de eerste industriestad ter wereld ->
begin Industriële Revolutie.
o Periode van de grootschalige omschakeling van handwerk naar
productie met (stoom)machines in grote fabrieken.
- Manchester was een textielstad.
o Alle fabrieken stonden bij steenkoolvelden.
o Steenkool was nodig als energiebron voor stoommachines.
- Locatiefactoren: factoren die bepalen waar een bedrijf vestigt.
- Stoommachine was het begin van massaproductie.
Crisis en vernieuwing
- Na 1970 manchester in diepe crisis door goedkope arbeid in
lagelonenlanden.
- Nu zijn er bedrijven in de lichte industrie en veel werk in de
dienstensector. Samen met stedelijke vernieuwing is Manchester weer
modern geworden.
Hightech in Manchester
- Veel bedrijven in de hightech industrie zijn multinationale
ondernemingen -> investeren kapitaal in onderzoek en ontwikkeling ->
daarvoor hebben ze gespecialiseerde kennis van hooggeschoolde
werknemers nodig.
o Deze kennisintensieve bedrijven ontwikkelen en maken producten
op het gebied van micro-elektronica, biotechnologie, medische
instrumenten en medicijnen.
Ze hebben geen zware grondstoffen zoals steenkool nodig ->
footloose: vrij.
- Hightech bedrijven vestigen zich bij elkaar.
o Veel samenwerking tussen overheid, wetenschap en bedrijfsleven.
Agglomeratievoordelen -> voordelen van het bij elkaar
zitten van bedrijven.
o Goede bereikbaarheid -> infrastructuur.
o Woonomgeving
, Begrippen 4.1
Industriële revolutie: de periode van de grootschalige omschakeling van
handwerk naar productie met (stoom)machines in grote fabrieken.
Productiemiddel: wat je nodig hebt om iets te maken: arbeid, kapitaal en
natuur.
Locatiefactor: Reden waarom een bedrijf zich op een bepaalde plaats vestigt
(vestigingsplaatsfactor).
Massaproductie: Van één product worden er veel gemaakt: kenmerk van
industrie.
Grondstof: Stof waarmee een fabriek de productie begint.
Lagelonenlanden: Land met lage arbeidskosten.
Lichte industrie: Bedrijven die weinig (ruwe)grondstoffen gebruiken, maar veel
halffabricaten.
Dienstensector: Alle bedrijven die diensten verlenen.
Stedelijke vernieuwing: Vernieuwing van woonwijken, zodat de leefbaarheid
verbetert.
Hightechindustrie: Industrie die gebaseerd is op de toepassing van
hoogstaande technische kennis.
Multinationale ondernemingen: Bedrijf met vestigingen in verschillende
landen.
Kennisintensief: Bedrijf dat veel vakkennis nodig heeft om producten te
maken.
Footloose: Bedrijf dat weinig grondstoffen gebruikt en zich bijna overal kan
vestigen.
Agglomeratievoordeel: Voordeel dat bedrijven hebben doordat ze vlak bij
andere bedrijven gevestigd zijn.
Infrastructuur: Alle voorzieningen die nodig zijn om personen, goederen of
informatie te vervoeren.