Samenvatting – WLL
Boek: wat is onderzoek? (Nel Verhoeven)
HOOFDSTUK 1 – WAAROM DOE JE ONDERZOEK?
Onderzoek doe je om vragen te beantwoorden of problemen aan te pakken.
Informele observatie: je gaat er onbewust van uit dat andere mensen net zo doen als jij, je laat je
leiden door je eigen referentiekaders om conclusies te trekken.
Systematische observatie: je maakt gebruik van een vastgesteld stappenplan, zonder van tevoren
een uitkomst in gedachte te hebben (= een echte onderzoeker).
Kennisvraag: vraag waarbij de antwoorden kennis opleveren over een onderwerp (fundamenteel
onderzoek).
Praktijkvraag: vraag waarbij de antwoorden leiden tot het oplossen van een praktijkprobleem
(praktijkgericht onderzoek).
Kwalitatief onderzoek: onderzoek met behulp van niet-cijfermatige gegevens.
Onderzoeker voert onderzoek uit in het veld, in de werkelijkheid. Hij/zij is geïnteresseerd
in de betekenis die onderzochte personen zelf aan situaties geven. De onderzoeker
onderzoekt de onderzochte personen (de onderzoekseenheden) in de omgeving als geheel
(= holisme). Is dus interpretatief van aard.
Kwantitatief onderzoek: onderzoek met behulp van cijfermatige gegevens.
Als onderzoeker ken je aan gegevens een getal toe. Met dit getal kun je een objectieve
meting uitvoeren. Je gebruikt statistische technieken om de kenmerken te verwerken en om
verwachtingen over de resultaten te toetsen. Statistische technieken zijn dus de
instrumenten van kwantitatieve methoden. Uitgaan van het principe “meten = weten”.
Sommige onderzoekers vinden dat kwalitatieve onderzoeksresultaten minder betrouwbaar en
precies zijn dan resultaten van kwantitatief onderzoek. Andere onderzoekers zijn juist van mening
dat cijfers niet genoeg diepgang bieden: zij willen onderzoeksmethoden waarbij ook naar verhalen
van mensen geluisterd wordt.
Triangulatie: driehoeksmeting. Probleemstelling aanpakken met meerdere onderzoeksmethoden.
Wordt gebruikt om de kwaliteit van onderzoek (betrouwbaarheid) te verhogen.
Mixed Method-benadering: onderzoek waarbij je (nadrukkelijk) kiest voor een combinatie van
kwalitatieve en kwantitatieve methoden.
Inductief onderzoek: theorie-ontwikkelend onderzoek (van tevoren geen theorie bekend, onderzoeker is
opzoek naar empirische regelmatigheden dus a.h.v. observaties (gegevens) uitspraken doet. Iteratie (herhaling) is hierbij
een leidend principe).
Deductief onderzoek: theorietoetsend onderzoek (de onderzoeker formuleert verwachtingen a.h.v. (bestaande)
theorieën en modellen. Je toetst of jouw theorie (model) geldig is (waar is) voor de verzamelde gegevens. Is vaak het
uitgangspunt bij kwantitatief onderzoek).
Inductie en deductie vullen elkaar dus eigenlijk aan: je ontwikkelt een theorie op in inductieve
manier. Daarna ga je m.b.v. deductie na of de theorie waar is. Verwachtingen zijn bij inductief
onderzoek niet op een model/theorie gebaseerd (en bij deductief onderzoek dus wel). Tijmsma en
Boeije (2011) noemen dit een exploratieve hypothese. Een exploratieve hypothese toets je op een
kwalitatieve manier.
Boek: wat is onderzoek? (Nel Verhoeven)
HOOFDSTUK 1 – WAAROM DOE JE ONDERZOEK?
Onderzoek doe je om vragen te beantwoorden of problemen aan te pakken.
Informele observatie: je gaat er onbewust van uit dat andere mensen net zo doen als jij, je laat je
leiden door je eigen referentiekaders om conclusies te trekken.
Systematische observatie: je maakt gebruik van een vastgesteld stappenplan, zonder van tevoren
een uitkomst in gedachte te hebben (= een echte onderzoeker).
Kennisvraag: vraag waarbij de antwoorden kennis opleveren over een onderwerp (fundamenteel
onderzoek).
Praktijkvraag: vraag waarbij de antwoorden leiden tot het oplossen van een praktijkprobleem
(praktijkgericht onderzoek).
Kwalitatief onderzoek: onderzoek met behulp van niet-cijfermatige gegevens.
Onderzoeker voert onderzoek uit in het veld, in de werkelijkheid. Hij/zij is geïnteresseerd
in de betekenis die onderzochte personen zelf aan situaties geven. De onderzoeker
onderzoekt de onderzochte personen (de onderzoekseenheden) in de omgeving als geheel
(= holisme). Is dus interpretatief van aard.
Kwantitatief onderzoek: onderzoek met behulp van cijfermatige gegevens.
Als onderzoeker ken je aan gegevens een getal toe. Met dit getal kun je een objectieve
meting uitvoeren. Je gebruikt statistische technieken om de kenmerken te verwerken en om
verwachtingen over de resultaten te toetsen. Statistische technieken zijn dus de
instrumenten van kwantitatieve methoden. Uitgaan van het principe “meten = weten”.
Sommige onderzoekers vinden dat kwalitatieve onderzoeksresultaten minder betrouwbaar en
precies zijn dan resultaten van kwantitatief onderzoek. Andere onderzoekers zijn juist van mening
dat cijfers niet genoeg diepgang bieden: zij willen onderzoeksmethoden waarbij ook naar verhalen
van mensen geluisterd wordt.
Triangulatie: driehoeksmeting. Probleemstelling aanpakken met meerdere onderzoeksmethoden.
Wordt gebruikt om de kwaliteit van onderzoek (betrouwbaarheid) te verhogen.
Mixed Method-benadering: onderzoek waarbij je (nadrukkelijk) kiest voor een combinatie van
kwalitatieve en kwantitatieve methoden.
Inductief onderzoek: theorie-ontwikkelend onderzoek (van tevoren geen theorie bekend, onderzoeker is
opzoek naar empirische regelmatigheden dus a.h.v. observaties (gegevens) uitspraken doet. Iteratie (herhaling) is hierbij
een leidend principe).
Deductief onderzoek: theorietoetsend onderzoek (de onderzoeker formuleert verwachtingen a.h.v. (bestaande)
theorieën en modellen. Je toetst of jouw theorie (model) geldig is (waar is) voor de verzamelde gegevens. Is vaak het
uitgangspunt bij kwantitatief onderzoek).
Inductie en deductie vullen elkaar dus eigenlijk aan: je ontwikkelt een theorie op in inductieve
manier. Daarna ga je m.b.v. deductie na of de theorie waar is. Verwachtingen zijn bij inductief
onderzoek niet op een model/theorie gebaseerd (en bij deductief onderzoek dus wel). Tijmsma en
Boeije (2011) noemen dit een exploratieve hypothese. Een exploratieve hypothese toets je op een
kwalitatieve manier.