TAALSYSTEEM EN TAALDIVERSITEIT INDIVIDUELE OPDRACHT 1
De complementaire distributie van voegwoord en persoonsvorm staat in deze opdracht centraal.
Ga eerst nog eens voor jezelf na hoe voegwoord en persoonsvorm ook weer met elkaar in
verband worden gebracht in hoofdstuk 5.
Deel I
In de traditionele grammatica wordt onderscheid gemaakt tussen "hoofdzinsvolgorde" (met de
persoonsvorm op de eerste of tweede plaats) en "bijzinsvolgorde" (met de persoonsvorm
achteraan). Daaraan ligt de volgende hypothese ten grondslag over de plaats van de
persoonsvorm:
Hypothese 1 In hoofdzinnen moet de persoonsvorm op de eerste of tweede plaats staan, en in
bijzinnen achteraan.
In deze cursus wordt een andere hypothese voorgesteld over de regel die de plaats van de
persoonsvorm (achteraan, in AGRs, of vooraan, in C) beregelt. Die regel stelt:
Hypothese 2 De C-positie mag niet leeg blijven (*Lege C).
We gaan de twee hypotheses met elkaar vergelijken, door te proberen er tegenvoorbeelden tegen
te vinden. We kunnen ons twee soorten tegenvoorbeelden voorstellen tegen Hypothese 1:
hoofdzinnen, met de persoonsvorm achteraan, en bijzinnen, met de persoonsvorm vooraan.
A. In de volgende dataset vind je tegenvoorbeelden van beide types. Leg precies uit welke zinnen
tegenvoorbeelden zijn tegen hypothese 1, en waarom.
(1) a. Huilt de baby, wordt de moeder nerveus.
, b. Als de baby huilt wordt de moeder nerveus.
c. Dat de baby huilt maakt de moeder nerveus.
(2) a. Een troep dat hij maakt!
b. Dat hij zo veel troep maakt!
De complementaire distributie van voegwoord en persoonsvorm staat in deze opdracht centraal.
Ga eerst nog eens voor jezelf na hoe voegwoord en persoonsvorm ook weer met elkaar in
verband worden gebracht in hoofdstuk 5.
Deel I
In de traditionele grammatica wordt onderscheid gemaakt tussen "hoofdzinsvolgorde" (met de
persoonsvorm op de eerste of tweede plaats) en "bijzinsvolgorde" (met de persoonsvorm
achteraan). Daaraan ligt de volgende hypothese ten grondslag over de plaats van de
persoonsvorm:
Hypothese 1 In hoofdzinnen moet de persoonsvorm op de eerste of tweede plaats staan, en in
bijzinnen achteraan.
In deze cursus wordt een andere hypothese voorgesteld over de regel die de plaats van de
persoonsvorm (achteraan, in AGRs, of vooraan, in C) beregelt. Die regel stelt:
Hypothese 2 De C-positie mag niet leeg blijven (*Lege C).
We gaan de twee hypotheses met elkaar vergelijken, door te proberen er tegenvoorbeelden tegen
te vinden. We kunnen ons twee soorten tegenvoorbeelden voorstellen tegen Hypothese 1:
hoofdzinnen, met de persoonsvorm achteraan, en bijzinnen, met de persoonsvorm vooraan.
A. In de volgende dataset vind je tegenvoorbeelden van beide types. Leg precies uit welke zinnen
tegenvoorbeelden zijn tegen hypothese 1, en waarom.
(1) a. Huilt de baby, wordt de moeder nerveus.
, b. Als de baby huilt wordt de moeder nerveus.
c. Dat de baby huilt maakt de moeder nerveus.
(2) a. Een troep dat hij maakt!
b. Dat hij zo veel troep maakt!