Anatomie longen:
Respiratie: Is het fysische en chemische proces waardoor het organisme zijn cellen en weefsels van
zuurstof voorziet en tegelijkertijd het organisme ontdoet van koolzuur gevormd tijdens de energie
producerende processen.
Diffusie: van O2 en CO2 tussen lucht in de long en bloed en tussen bloed en interstitium.
Transport: van O2 en CO2 met het circulerende bloed.
Ventilatie: van de alveolaire ruimte, verversing van de lucht in de longen.
Regulatie van de ventilatie: Hersenstam zorgt voor de aansturing van je ventilatie.
Ademcentrum: wordt aangestuurd door chemoreceptoren.
- in aorta en halsslagader meten CO2.
- in de aortaboog en halsslagader meten O2.
- in halsslagader en hersenstam meten PH van het bloed.
Longvliezen:
Pleura pariëtale: vlies wandzijde van de thorax
Pleura viserale: vlies aan de wandzijde longweefsel.
Pleuraholte: 4cc vocht -> negatieve druk.
1
, Verschillende fysiologische en pathologische kenmerken van de ademhaling (denk hierbij aan
frequentie, uitingsvorm en bewegingsmogelijkheden van de thorax)
Inademing: middenrif en buitenste tussenribspieren trekken samen. Borstholte zet uit. Druk in de
pleura holten daalt, longen zetten uit, onderdruk in de long en lucht stroomt in.
Inademen is actief: diafragma spier gebruiken.
Uitademing: is passief, ontspant je spier, druk vervalt.
Frequentie:
Normaal (eupneu) : 12-20 x per minuut
Tachypneu : > 20x per minuut
Bradypneu : <12x er minuut. (bijv. bij intoxicatie)
Dyspnoe: kortademigheid, benauwdheid.
- inspiratoir: gierend geluid, stridor, bv zwelling van de luchtwegen.
- expiratoir: wheezing, lange uitademing, COPD.
Apneu: Langdurige periodes van niet ademen.
Orthopneu: Kortademigheid in zittende houding, gebruik ademhalingsspieren.
Dyspnoe d’effort: kortademigheid bij inspanning.
Dyspneu de repos: kortademigheid in rust.
Respiratoir insufficiëntie: te laag O2, of te hoog CO2 in het bloed in rust.
Ademritme: Normoventilatie, Hyperventilatie en Hypoventilatie. Hypo is vaak heel diep, zuchtend.
Hyper is snel en oppervlakkig.
Adempatronen:
Cheyne-stokes ademhaling. (circulatoir problemen) (eindfase) kenmerkt zich door een periode van
een zeer oppervlakkige ademhaling die overgaat in een dieper zuchtende ademhaling. Hierna vlakt
de ademhaling en gaat deze over in een adempauze. Deze vorm van ademhaling wijst op een
centraal neurologisch letsel, endogene vergiftigingen (uremie) of circulatoire aandoeningen.
Biot ademhaling: (B=Brain, neurologisch) Bij deze ademhaling wordt een aantal ademhalingen van
gelijke diepte onderbroken door en apneu. Het ademhalingscentrum wordt geprikkeld door een
hypoxemie. Deze vorm van ademhalen komt voor bij een verhoogde hersendruk, hersentumor of
meningitis. (bij hersenaandoeningen)
Kussmaul ademhaling: (bij bijv. ketoacidose): Deze vorm van ademhalen komt voor bij ernstige
metabole acidose. Dit type wordt gekenmerkt door een regelmatige diepe zuchtende ademhaling. In
een later stadium ontstaat een tachypneu, een vorm van hyperventilatie waardoor de pCO2 zal
dalen.
Atactische ademhaling: Dit ademhalingspatroon treedt op bij neurologische aandoeningen. Het
ademhalingspatroon is qua diepte erg onregelmatig, met een lage ademhalingsfrequentie. Er bestaat
een kans dat deze vorm overgaat in een apneu.
2