Hoofdstuk 1(A):
BEGRIPPEN:
1. Adviessnelheid: De aanbevolen snelheid waarmee veilig kan worden gereden, dit is
niet hetzelfde als de maximumsnelheid.
2. ADAS: Hulpsystemen die de bestuurder van een auto ondersteunen bij de rij taak.
3. Afrit: De weg waarover het verkeer de snelweg kan verlaten
4. Algemene periodieke keuring (APK): Verplichte autokeuring ter bevordering van de
verkeersveiligheid en het milieu.
5. Voorrangsvoertuigen: Voertuigen die optische- of geluidssignalen uitzenden zoals
ambulances, en die voorrang moeten krijgen.
6. ABS / pompend remmen: De wielen blokkeren niet als er krachtig wordt geremd.
7. Anticiperen: Vooruitzien/ vooruitdenken en het verwachten van een situatie en uit
voorzorg al handelen.
8. Autobus: Motorvoertuig voor het vervoer van meer dan 8 personen exclusief de
bestuurder.
9. Autosnelweg: Bord G1. Maximumsnelheid van 130 km/u tenzij het anders wordt
aangegeven.
10. Autoweg: Bord G3. Maximumsnelheid van 100 km/u tenzij het anders wordt
aangegeven.
11. Aquaplaning: door water tussen de banden en het wegdek wordt het contact
verbroken en het voertuig onbestuurbaar.
12. Bandenspanning: Bar. Meer brandstofverbruik + slijtage. Hoe lager de temperatuur,
hoe lager de bandenspanning dus in de winter extra oppompen.
13. Bebouwde kom: Situatie waarbij er met een bord wordt aangegeven dat er een dorp
of stad binnen gereden wordt. Hier gelden andere regels dan erbuiten.
14. Beginnersrijbewijs: De eerste 5 jaar afwijkende en strengere regels.
15. Besluitvaardig rijgedrag: doortastend en beslissend optreden in het verkeer
16. Twijfelend rijgedrag: het tegenovergestelde
17. Bespannen wagen: voertuig op meer dan twee wielen dat wordt voortbewogen door
een of twee paarden
18. Bestuurders: alle weggebruikers behalve voetgangers
19. Bijzondere manoeuvres: manoeuvres waarbij je al het overige verkeer, ook
voetgangers, voor moet laten gaan zoals inparkeren, uit stilstand wegrijden, invoegen
en uitvoegen.
20. Bochtschild: bord dat scherpe bocht naar links of rechts aangeeft met rode pijl.
21. Bufferstrook: extra rijstrook om die wordt ingezet om te voorkomen dat file andere
wegen benadeeld. De snelheid ligt lager zodat auto’s dichter op elkaar kunnen rijden
22. Centrifugaal kracht/middelpuntvliedendekracht: kracht die lijkt te werken als
voertuigen een bocht maken want de banden moeten het voertuig doen afwijken van
een rechte lijn.
, 23. Controlelamp: geeft aan dat iets aan of in het voertuig niet naar behoren
functioneert
24. Dashbord: bedieningspaneel
25. Daglicht: licht voor overdag om beter op te vallen
26. Defensief rijgedrag: rijgedrag van bestuurders die rekening houden met fouten van
anderen
27. Deelstreep: streep die de rijbanen van elkaar scheidt
28. Dierenambulances: vallen NOOIT onder de categorie voorrangsvoertuigen
29. Dimlicht: verplicht in de nacht, in tunnels en overdag bij slecht zicht zoals mist
30. Doorgaande rijbaan: rijbaan zonder invoeg en uitrijstroken
31. Doorgetrokken streep: mag je niet overschrijden als bestuurder
32. EMA: cursus die wordt opgelegd aan bestuurders die teveel alcohol hebben
gedronken
33. EMG: gedrag, cursus die wordt opgelegd aan bestuurders die herhaaldelijk de
verkeersregels hebben overschreden.
34. Erf: binnen de bebouwde kom waar spelen en wonen voorop staan.
Maximumsnelheid is 15 km/u.
35. Evenwichtsvoertuigen: Voertuigen die snelheid nodig hebben om in evenwicht te
blijven en niet te slingeren, fietsers, bromfietsers, motoren
36. Fietsstraat: ingericht als fietsroute maar andere voertuigen zijn ook toegestaan
37. Gele doorgetrokken kantstreep: verboden om stil te staan
38. Gelijkwaardige bestuurders: bestuurders die wat betreft de voorrangsregel allemaal
in dezelfde categorie vallen
39. Kanalisatiestrepen: zebrapad
40. Losbreekreminrichting: reminrichting die ervoor zorgt dat de rem vanzelf wordt
ingeschakeld als de aanhangwagen losraakt van het voertuig. Verplicht bij
aanhangers boven het maximumgewicht.
41. Minimumsnelheid: geld er wettelijk niet maar te langzaam rijden en ander verkeer
hinderen is wel strafbaar
42. Motorvoertuigen: gemotoriseerde voertuigen maar geen brom/snor/elektrische
fietsen of gehandicapten voertuigen
43. Onverplicht fietspad: geen brom en snorfietser met ingeschakelde motor
44. Redresseerstrook: naast de vangrail om uit koers geraakte voertuigen direct terug te
plaatsen op de rijstrook.
45. SH bord: slecht horende bestuurder
46. Ruiter: bestuurder
47. Spitsstrook: vluchtstrook die op bepaalde tijden fungeert als rijstrook
48. Pedelec: elektrische fiets, speed pedelec: zelfde regels als een snorfiets
49. Weggebruikers: iedereen die gebruik maakt van de weg
50. Wegas: het midden van de weg
51. Weven: het gelijktijdig in of uitvoegen van voertuigen