Systeem Aarde H.1 - H.4
Hoofdstuk 1. De actieve aarde
1.1 Ontstaan en opbouw van de Aarde
Actualiteitsbeginsel = processen die we nu op aarde zien, hebben vroeger ook zo gewerkt.
® Processen herhalen zich gedurende de tijd, met dit concept kunnen geologen tegenwoordig nog
steeds heel veel uitleggen en verklaren
Daarentegen zijn er vroeger ook grote en kleine catastrofes geweest die de langzame geologische
cycli hebben doorbroken (meteorietinslag).
In een kleine nevel van heet gas en stof ontstonden concentraties van deeltjes door samentrekking
en zwaartekracht. Zo vormde zich een ster, onze zon. In de nevel vormden zich rond deze protozon
planeetachtige lichamen. Door zwaartekracht en onderlinge botsing werden deze lichamen groter
en groter.
® Cluster = een schijf, iets dikker in het midden, met spiraalarmen. Miljarden van sterren met
gasnevels vormen samen met de zon een cluster. sterrenstelsel
Belangrijke eigenschappen die een rol spelen in de vorming van continenten, oceanen en alle
landschappen:
1. Op het aardoppervlak vindt je vloeibaar water
2. De inwendige gelaagdheid van de aarde
® Bij het bestuderen van de eigenschappen van schillen kijk je naar de chemische
samenstelling en een van de fysische eigenschappen
® Chemische samenstelling: kern van ijzer en nikkel en een mantel. De
buitenkant van de mantel vormde al een dunne, harde laag, hierop sloeg een
groot hemellichaam op neer. Van het materiaal dat de ruimte in werd
geslingerd ontstond de maan. Door de warmte die vrijkwam bij de klap, smolt
de aarde opnieuw. Hierdoor scheidden weer verschillende mineralen
De chemische opbouw van de aarde
De aardkost komt in twee verschillende
vormen voor:
1. De continentale korst: onder de
continenten met een dikte van 30 tot
70 km, bestaande uit vrij licht
gesteente (graniet)
2. De oceanische korst: onder de oceanen
met een dikte vanaf 7 km, bestaande
uit vrij zwaar gesteente (basalt)
De fysische opbouw van de aarde
Lithosfeer = de harde, vaste buitenlaag (60-
150 km)
® Aardkorst + harde bovengedeelte van de
mantel
® Onder de oceanen dunner dan de
continenten
Asthenosfeer = zachtere laag onder
lithosfeer (60-400 km)
® Op een paar plekken bij de magmahaarden
gesmolten
® Plastische gesteente (stroperig)
Binnenmantel (400-2900 km diepte)
® Door hoge druk vaster dan asthenosfeer
1