Lesweek 1:
- Kent de anatomie van het hart;
Rechter en linker atrium en ventrikels
Aorta, vena cava inferior en superior, arteria pulmonalis sinistra en dextra, venae
pulmonalis sinistra en dextra.
Septum tussenschot hart.
- Begrijpt de werking van de hartkleppen;
Zorgen ervoor dat het bloed niet terugstroomt de aders in of de boezem in.
- Kan de hartcyclus beschrijven;
Boezems lopen vol (ontspanningsfase- diastole= rust fase), boezems knijpen
samen(systole= actie fase) en de kamers zijn ontspannen waardoor het bloed naar de
kamers loopt, de kamers knijpen samen waardoor het bloed de slagaders in gepompt
wordt.
3 vullingsfases:
Diastolische fase: passief, vullingsfase. Bloed stroomt het hart in. Rustfase, hart ontspant
zich.
Atriale systole: samenknijpen van de atria bloed stoomt ventrikel in
Ventriculaire systole: bloed wordt vanuit de ventrikels de slagaders ingepompt
- Weet hij de hartactie tot stand komt;
Het hart van een baby begint pas 28 dagen na de bevruchting te kloppen
Hartactie: het samenknijpen van de boezems en kamers door de impulsen. Het pompen
van het hart.
- Kan de termen: frequentie, regulariteit en aequiliteit (gelijkmatigheid) uitleggen
Frequentie: hoe vaak knijpt het hart samen.
Regulariteit: hart klopt regelmatig
Irregulair: hart klopt niet gelijk, er is iets fout bij het prikkelgeleidingssysteem.
Gelijkmatigheid/ aequliteit:
- Kent de basisprincipes van het ECG
Elektrische afbeelding van het hart. 12-kanaals-ECG. Coronaal 6 en transversaal ook 6
Naar de elektrode geeft een positieve uitslag. Van de elektrode af geeft een negatieve
uitslag.
- Herkent de hartactie op het ECG en kan benoemen welk deel van het ECG, welk
deel van de hartactie representeert;
P: samentrekken van de boezems. Kleine bobbel. Sinusknoop, daarna kleine pauze door
de av-knoop omdat de kamer dan vol loopt met bloed.
QRS-complex: samentrekken van de hartkamers
Q naar R geeft een grote piek de impuls gaat naar de apex
R naar S geeft een daling(negatief) omdat de impuls van beneden naar boven langs de
ventrikels op loopt (het bloed wordt de aorta ingepompt)
p-top: de activiteit van de sinus-knoop en de prikkelgeleiding over de boezems.
,p-q: rustperiode tussen samenknijpen van de boezems en kamers. Geleiding van de av-
knoop en bundel van his.
Qrs-complex: prikkelgeleiding over ventrikelwand.
St: verdwijnen van de prikkel uit de venrtikel (hartspier).
t-top: ontspanningsfase ventrikel. Heropladen van het hart.
- Weet hoe de harttonen ontstaan en wat de term hartruis betekent;
Harttonen: je hebt 2 harttonen deze ontstaan door het sluiten van de kleppen. 1 e: av-
kleppen deze sluiten tegelijk daarom is dit 1 harttoon. 2 e: ateriele kleppen deze aorta en
pulmonalis klep maken samen ook 1 harttoon.
Hartruis: problemen met de hartkleppen. Als een hartklep niet goed opengaat (stenose=
vernauwing). Of als een hartklep niet goed sluit dan kan er bloed teruglopen wat ook als
een ruis klinkt (lekkage).
- Weet wat bedoeld wordt met de hartcapaciteit en het hartminuutvolume;
Hartcapaciteit: is het vermogen van een ventrikel om per tijdseenheid (per hartslag) een
bepaalde hoeveelheid bloed weg te pompen.
Hartminuutvolume: de hoeveelheid bloed die het hart per minuut rondpompt.
- Heeft inzicht in de hartcirculatie
Vena cava inferior/superior, rechter atrium, rechterventrikel, ateria pulmonalis, venae
pulmonalis, linker atrium, linkerventrikel, aorta.
- Kent de verschillende bloedsomlopen, hun functie en de route die deze aflegt.
Kleine: hart- longen- hart: longcirculatie rechterventrikel tot en met linker atrium.
Zuurstofarm bloed voorzien van zuurstofrijkbloed
Grote: hart- lichaam- hart: lichaamscirculatie weefsels worden voorzien van zuurstofrijk
bloed.
En de hartcirculatie. Linkerventrikel tot en met sinus coronaris, hartspierweefsel voorzien
van zuurstofrijkbloed. Officieel hoort de hartcirculatie bij de lichaamscirculatie.
- Is bekend met de term “dubbele bloedsomloop”
De kleine en grote bloedsomloop samen.
Long- en lichaamscirculatie samen
Hartaandoeningen:
Angina-pectoris: hartkramp (pijn op de borst). Vernauwing in de kransslagaders, de
hartspiercellen krijgen te weinig zuurstof.
Cardiomyopathie: ziekt van de hartspier(myocard).
Endocarditis: ontsteking van het endocardium (binnenwand hart+ hartkleppen)
Hartfalen: het hart faalt erin om het lichaam van voldoende zuurstof te voorzien.
Klepprobleem of cardiomyopathie.
,Hartinfarct: vernauwing kransslagaders waardoor hartweefsel afsterft.
Hartritmestoornis: onregelmatigheid van het hart. Problemen in de elektrische geleiding.
Hartstilstand: geen prikkel geleiding over de hartspierwand.
Verdiepende opdracht lesweek 1:
WGAF – Hart en geleiding
Opdrachten:
1. Vul de juiste antwoorden in:
1 = bovenste holle ader (v. cava superior)
2 = aortaklep
3 = drie slippige klep (tricuspidalisklep)
4 = onderste holle ader (v. cava inferior)
5 = aorta
6 = longslagader (truncus pulmonalis)
7 = arteriae pulmonalis dextra
8 = pulmonalisklep
9 = anulus fibrosus (bindweefselring)
10 = twee slippige klep (mitralisklep)
, 2. Benoem bij elk cijfer de anatomische term:
2.1) bovenste holle ader
2) onderste holle ader
3) rechteratrium
4) rechterventrikel
5) longslagader
6) longader
7) linkeratrium
8) linkerventrikel
9) aorta
10) leverslagader
11) poortader
3. Vul de ontbrekende woorden in:
De werking van het hart hangt samen met de anatomie ervan. Het hart bestaat uit twee atria en
twee ventrikels. Bloed komt het hart beiderzijds binnen in de atria. De ventrikels pompen het bloed
door naar de slagaders. Via de aorta verlaat het bloed het hart weer.