Oefenvragen O&T
Week 1 Organisaties, aandeelhouders en ethiek.
Wat zijn vijf factoren waarom organisaties meer waarde kunnen creëren:
- Het vergroten van specialisatie en arbeidsverdeling
- Het m van grootschalige technologie
- Het beheren van de externe omgeving
- Het besparen van transactiekosten
- Het uitoefenen van macht en controle
Wat is een concurrentievoordeel?
- Het vermogen van een bedrijf om beter te preseteren dan andere bedrijven in de omgeving.
Wat zijn drie benaderingen voor het meten van de effectiviteit van een organisatie?
- External resource: Meet hoe goed wordt omgegaan met externe bronnen, zoals kosten,
materiaal, kwaliteit, mensen, support etc.
- Internal systems: Meet de reactiesnelheid van interne processen.
- Technical: Meet de efficiëntie van conversie naar goederen of diensten.
Wat zijn belanghebbenden van een organisatie?
- De stakeholders, iedereen die interesse, of belang hebben bij de prestaties van een
organisatie
Wat zijn de twee belangrijkste belanghebbers in een organisatie?
- De interne belanghebbenden: Belanghebbers binnen de organisatie: aandeelhouders,
managers en werknemers.
- Externe belanghebbenden: Belanghebbers buiten de organisatie: klanten, leveranciers,
vakbonden, de overheid.
Beschrijf het agentschapsprobleem?
- De principaal (de opdrachtgever) heeft andere doelen als de agent (de uitvoerder).
Wat is een moreel risicoprobleem?
- De principaal heeft een informatieachterstand en de agenten maken daar misbruik van.
Beschrijf de drie modellen die bepalen of een genomen beslissing ethisch is of niet:
- Utilitarische model: Dit model stelt dat een beslissing ethisch is als het voor zoveel mogelijk
mensen zoveel mogelijk voordeel oplevert.
- Morele rechten model: Dit model stelt dat een beslissing ethisch is als deze grondrechten zo
goed mogelijk beschermen
- Gerechtigheidsmodel: Dit model stelt dat een beslissing ethisch is als de nadelen en
voordelen zo eerlijk mogelijk verdeeld zijn onder de stakeholders.
,Hoe ziet een transformatieproces eruit?
- Input – voorraadpunt – proces – voorraadpunt – output
Geschiedenis van organisatiekunde
Hoe zag het eruit in de middeleeuwen?
- Beroepen werden ingedeeld in ‘gilden’ er waren regels en kennis werd uitgewisseld.
Hoe zag het eruit in de 18e eeuw?
- Er was sprake van arbeidsdeling. De maatschappelike arbeidsdeling was dat de ene persoon
een taak deed en de andere persoon de andere taak, bijvoorbeeld: een boer verbouwt graan
en een bakker bakt brood. De technische arbeidsdeling: Taak werd opgesplitst in kleine
deeltaken.
Hoe zag het eruit in de 19e eeuw/ begin 20e eeuw?
- Er kwam een klassieke en wetenschappelijke management theorie, dit betekent dat er ‘one
best way’ was om dingen uit te voeren. Er was een duidelijke verdeling van taken
Hoe zag het eruit in 1911?
- Taylor kwam met Scientific Management. Hierdoor kwamen er werkwijzen en werden
werknemers nauwkeurig geselecteerd en getraind. Werk en verantwoordelijk werd verdeeld
en er was meer centralisatie. Er kwam een grote economische groei
Hoe zag het eruit vanaf 1950?
- De contigentie theorie ontstond: Dit betekent dat er geen ‘one best way’ was maar dat er
voor elke situatie een andere manier het beste werkt.
Hoe zag het eruit in 1960?
- De medewerker werd belangrijker, en de arbeidsrechten kwamen op.
, Week 2: Organisatieomgeving en organisatieontwerp
Wat is de micro-omgeving (specifieke omgeving) van een organisatie?
- De factoren uit de omgeving die direct invloed hebben op de mogelijkheid van een bedrijf
om middelen aan te trekken.
Wat is de macro omgeving(algemene omgeving) van een organisatie?
- Economische krachten
- Technologische krachten
- Politieke krachten
- Ethieke krachten
- Milieu krachten
- Demografische en culturele krachten
- Sociale krachten
Wat is globaal waardeketen management? (global supply chain management)
- De coordinatie van de stroom van materialen etc.
Wat zijn de drie onzekerheidsbronnen?
- Complexiteit: Hoe complex is de omgeving? Hoeveel van de krachten spelen een rol?
- Dynamiek: Hoe dynamische is de omgeving? Hoe snel verandert de omgeving met de
krachten mee?
- Rijkdom: Hoe rijk aan bronnen is een omgeving? Denk hierbij aan kennis, middelen,
materialen, etc
Wat is de resource depence theorie?
- Wegen vinden om aan middelen te komen waarbij je zo onafhankelijk mogelijk bent.
Beschrijf twee soorten wisselwerkingen (afhankelijkheden)?
- Symbiotische wisselwerkingen: Wisselwerkingen tussen een bedrijf en zijn leveranciers en
distribiteurs.
- Concurrerende wisselwerkingen: Wisselwerkingen tussen organisaties die strijden om
dezelfde inputs en outputs.
Hoe kunnen bedrijf inspelen op symbiotische wisselwerkingen?
- Reputatie: Het ontwikkelen van een goede reputaties betekent dat andere bedrijven de
organisatie waarderen en vertrouwen vanwege hun eerlijke praktijken.
- Coöptatie: Coöptatie betekent dat de problematische factoren in de omgeving worden
geneutraliseerd.
- Strategische alliantie: Twee of meer bedrijven spreken af om samen middelen te verkrijgen
of op een andere manier samen te werken.
- Fusies en overname: Een bedrijf kan een leverancier overnemen of fuseren met een
leverancier.
Hoe kunnen bedrijven inspelen op concurrerende wisselwerkingen met vier strategieën?
Week 1 Organisaties, aandeelhouders en ethiek.
Wat zijn vijf factoren waarom organisaties meer waarde kunnen creëren:
- Het vergroten van specialisatie en arbeidsverdeling
- Het m van grootschalige technologie
- Het beheren van de externe omgeving
- Het besparen van transactiekosten
- Het uitoefenen van macht en controle
Wat is een concurrentievoordeel?
- Het vermogen van een bedrijf om beter te preseteren dan andere bedrijven in de omgeving.
Wat zijn drie benaderingen voor het meten van de effectiviteit van een organisatie?
- External resource: Meet hoe goed wordt omgegaan met externe bronnen, zoals kosten,
materiaal, kwaliteit, mensen, support etc.
- Internal systems: Meet de reactiesnelheid van interne processen.
- Technical: Meet de efficiëntie van conversie naar goederen of diensten.
Wat zijn belanghebbenden van een organisatie?
- De stakeholders, iedereen die interesse, of belang hebben bij de prestaties van een
organisatie
Wat zijn de twee belangrijkste belanghebbers in een organisatie?
- De interne belanghebbenden: Belanghebbers binnen de organisatie: aandeelhouders,
managers en werknemers.
- Externe belanghebbenden: Belanghebbers buiten de organisatie: klanten, leveranciers,
vakbonden, de overheid.
Beschrijf het agentschapsprobleem?
- De principaal (de opdrachtgever) heeft andere doelen als de agent (de uitvoerder).
Wat is een moreel risicoprobleem?
- De principaal heeft een informatieachterstand en de agenten maken daar misbruik van.
Beschrijf de drie modellen die bepalen of een genomen beslissing ethisch is of niet:
- Utilitarische model: Dit model stelt dat een beslissing ethisch is als het voor zoveel mogelijk
mensen zoveel mogelijk voordeel oplevert.
- Morele rechten model: Dit model stelt dat een beslissing ethisch is als deze grondrechten zo
goed mogelijk beschermen
- Gerechtigheidsmodel: Dit model stelt dat een beslissing ethisch is als de nadelen en
voordelen zo eerlijk mogelijk verdeeld zijn onder de stakeholders.
,Hoe ziet een transformatieproces eruit?
- Input – voorraadpunt – proces – voorraadpunt – output
Geschiedenis van organisatiekunde
Hoe zag het eruit in de middeleeuwen?
- Beroepen werden ingedeeld in ‘gilden’ er waren regels en kennis werd uitgewisseld.
Hoe zag het eruit in de 18e eeuw?
- Er was sprake van arbeidsdeling. De maatschappelike arbeidsdeling was dat de ene persoon
een taak deed en de andere persoon de andere taak, bijvoorbeeld: een boer verbouwt graan
en een bakker bakt brood. De technische arbeidsdeling: Taak werd opgesplitst in kleine
deeltaken.
Hoe zag het eruit in de 19e eeuw/ begin 20e eeuw?
- Er kwam een klassieke en wetenschappelijke management theorie, dit betekent dat er ‘one
best way’ was om dingen uit te voeren. Er was een duidelijke verdeling van taken
Hoe zag het eruit in 1911?
- Taylor kwam met Scientific Management. Hierdoor kwamen er werkwijzen en werden
werknemers nauwkeurig geselecteerd en getraind. Werk en verantwoordelijk werd verdeeld
en er was meer centralisatie. Er kwam een grote economische groei
Hoe zag het eruit vanaf 1950?
- De contigentie theorie ontstond: Dit betekent dat er geen ‘one best way’ was maar dat er
voor elke situatie een andere manier het beste werkt.
Hoe zag het eruit in 1960?
- De medewerker werd belangrijker, en de arbeidsrechten kwamen op.
, Week 2: Organisatieomgeving en organisatieontwerp
Wat is de micro-omgeving (specifieke omgeving) van een organisatie?
- De factoren uit de omgeving die direct invloed hebben op de mogelijkheid van een bedrijf
om middelen aan te trekken.
Wat is de macro omgeving(algemene omgeving) van een organisatie?
- Economische krachten
- Technologische krachten
- Politieke krachten
- Ethieke krachten
- Milieu krachten
- Demografische en culturele krachten
- Sociale krachten
Wat is globaal waardeketen management? (global supply chain management)
- De coordinatie van de stroom van materialen etc.
Wat zijn de drie onzekerheidsbronnen?
- Complexiteit: Hoe complex is de omgeving? Hoeveel van de krachten spelen een rol?
- Dynamiek: Hoe dynamische is de omgeving? Hoe snel verandert de omgeving met de
krachten mee?
- Rijkdom: Hoe rijk aan bronnen is een omgeving? Denk hierbij aan kennis, middelen,
materialen, etc
Wat is de resource depence theorie?
- Wegen vinden om aan middelen te komen waarbij je zo onafhankelijk mogelijk bent.
Beschrijf twee soorten wisselwerkingen (afhankelijkheden)?
- Symbiotische wisselwerkingen: Wisselwerkingen tussen een bedrijf en zijn leveranciers en
distribiteurs.
- Concurrerende wisselwerkingen: Wisselwerkingen tussen organisaties die strijden om
dezelfde inputs en outputs.
Hoe kunnen bedrijf inspelen op symbiotische wisselwerkingen?
- Reputatie: Het ontwikkelen van een goede reputaties betekent dat andere bedrijven de
organisatie waarderen en vertrouwen vanwege hun eerlijke praktijken.
- Coöptatie: Coöptatie betekent dat de problematische factoren in de omgeving worden
geneutraliseerd.
- Strategische alliantie: Twee of meer bedrijven spreken af om samen middelen te verkrijgen
of op een andere manier samen te werken.
- Fusies en overname: Een bedrijf kan een leverancier overnemen of fuseren met een
leverancier.
Hoe kunnen bedrijven inspelen op concurrerende wisselwerkingen met vier strategieën?
