Samenvatting geschiedenis hoofdstuk 5 Van Golden Age naar Great Depression
Paragraaf 5.1 De roaring twenties
Tijdens de 1e WW ging de Amerikaanse overheid zich steeds actiever met de economie bemoeien,
iets wat in de Verenigde Staten niet gebruikelijk was. Maar nu het land in oorlog was, wilde de
overheid de beschikbare grondstoffen zo goed mogelijk benutten. De productie van
oorlogsmaterialen, nodig voor de strijd in Europa, kreeg daarbij voorrang. De Amerikaanse overheid
gaf leiding aan de oorlogseconomie. In november 1920, twee jaar na de wapenstilstand die een
einde maakte aan de 1e WW, won de republikeinse kandidaat Warren G. Harding de
presidentsverkiezingen. Er was in Amerika steeds meer kritiek genomen op het actieve beleid van
president Wilson tijdens de oorlogsjaren. Harding beloofde de kiezers dat de Verenigde Staten onder
zijn leiding weer terug zouden keren naar de normale vooroorlogse situatie. Dat betekende dat er
een einde moest komen aan de inmenging van de overheid in de economie. En op het gebied van de
buitenlandse politiek zou Amerika zich weer zoveel mogelijk afzijdig houden van conflicten en
problemen buiten het eigen continent. Dit wordt ook wel het isolationisme genoemd. Na een korte
economische neergang vlak na de 1e WW zijn de jaren twintig uiteindelijk de geschiedenis in gegaan
als the age of prosperity. Anderen spraken van de golden age of van de fabulous, gay and roaring
twenties. Het was een periode van vernieuwingen op sociaal, economisch en cultureel gebied. De
moderniseringen van de jaren twintig waren vooral in de grote steden goed zichtbaar. Amerika
ontwikkelde zich aan het begin van de 20 e eeuw tot een industrieel-urbane samenleving. Steeds
minder mensen woonden op het platteland, de steden groeiden. Vanwege dalende sterftecijfers,
nam de bevolking aanzienlijk toe. Tijdens de Great Migration verlieten anderhalf zwarte Amerikanen
het zuiden. Ze trokken naar steden in de noordelijke staten, op zoek naar werk in de industrie. In de
Amerikaanse steden bloeide de consumptiemaatschappij op. Mensen ontleenden hun status aan
bezit en het kopen van steeds weer nieuwe spullen. Iedereen ging ook dansen.
, Paragraaf 5.2 De grote depressie
Tijdens de jaren twintig waren alle Amerikaanse presidenten afkomstig van de Republikeinse Partij.
Harding (1921-1923), Coolidge (1923-1929) en Hoover (1929-1933) waren grote voorstanders van
het kapitalisme en de vrijemarkteconomie. In hun beleid wilden ze ondernemers zoveel mogelijk
vrijheid bieden. De belastingen voor bedrijven gingen ook omlaag. Stakende arbeiders werden hard
aangepakt. Vakbonden werden tegengewerkt door de overheid. Het minimumloon werd afgeschaft.
En wetgeving die kinderarbeid moest voorkomen, werd veelal teruggedraaid. In de jaren twintig
vonden velen dat de overheid zich zo weinig mogelijk met het dagelijks leven en de economie moest
bemoeien. Men geloofde dat de grote ondernemingen uit eigen beweging de
arbeidsomstandigheden van hun arbeiders zouden verbeteren. Bij deze vrijemarkteconomie was
geen actieve inmenging van de overheid nodig. Maar ondertussen groeide de ongelijkheid in de
samenleving. De inkomstverschillen zijn ook groter geworden in de jaren twintig. De ongelijke
inkomensverdeling vormde uiteindelijk een grote bedreiging voor de economische groei. Tijdens de
campagne voor de presidentsverkiezingen in 1928 beloofde Hoover de kiezers een gouden toekomst
met voor alle Amerikanen ‘een kip in de pan en een auto in de garage’. Korte tijd later ging het mis
en stortte de aandelenbeurs in. Daarop volgde een ingrijpende economische crisis. De Amerikaanse
economie kende in de jaren twintig naast de al eerder genoemde ongelijke inkomensverdeling een
aantal zwakke plekken die economische groei bedreigden. Ten eerste was er overproductie in de
landbouwsector. Daarbij kwam bij dat de Amerikaanse boeren tijdens de 1 e WW veel hadden kunnen
exporteren naar Europa. Boeren kochten in die jaren extra grond of investeerden in nieuwe
machines of gebouwen, veelal met geleend geld. Na de wapenstilstand van 1918 kwam in Europa de
landbouwproductie weer op gang. Daardoor bleven Amerikaanse boeren met overschotten zitten,
daalden de prijzen van de landbouwproducten en de inkomsten van de boeren. De schulden die ze
tijdens de 1e WW hadden gemaakt konden ze nauwelijks terugbetalen. Ten tweede hadden mensen
door het ontstaan van de consumptiemaatschappij grote financiële risico’s genomen. Veel producten
kon je kopen op afbetaling. Banken leenden makkelijk geld uit aan consumenten. Er was weinig
toezicht op de betrouwbaarheid van de financiers. Veel Amerikaanse huishoudens hadden zo in de
jaren twintig grote schulden opgebouwd. Ten derde was de speculatie met aandelen in de jaren
twintig ongekend populair geworden. De koers, de waarde van een aandeel, kon stijgen. Bij verkoop
van aandelen kon je veel winst maken. Veel Amerikanen kochten ook hun aandelen met geleend
geld.
Eind jaren twintig waren de 1e voortekenen van een economische omslag zichtbaar. De verkoop van
consumptiegoederen daalde, de markt leek verzadigd. De rijke Amerikanen waren verzadigd met
spullen, de armste Amerikanen zaten in de schulden en konden zich geen nieuwe producten
veroorloven. Ook op de huizenmarkt ging het slechter. Beurshandelaren werden ongerust door deze
ontwikkeling. Uit angst voor daling van de koersen begonnen zij steeds meer aandelen te verkopen.
Dat leidde op 24 oktober 1929 tot een paniekreactie op de beurs. Op deze zwarte donderdag
werden meer dan 12 miljoen aandelen te koop aangeboden. Speculanten verloren door de
beurskrach veel geld. Amerikanen die hun aandelen met geleend geld hadden gefinancierd kwamen
in grote problemen. Zij konden hun schulden niet terugbetalen aan de bank. Het gevolg was dat vele
banken failliet gingen of minder geld konden uitlenen. Velen Amerikanen verloren hun baan. De crisis
bleef niet beperkt tot Amerika. Ze sloeg in de jaren dertig over naar Europa. Een van de maatregelen
van de Amerikaanse overheid tegen de economische problemen was het beschermen van de eigen
economie. Ook eisten de banken in de VS de leningen aan Duitsland terug. Door het heffen van hoge
invoerbelastingen werden buitenlandse concurrenten buiten de deur gehouden. Deze tariefpolitiek
Paragraaf 5.1 De roaring twenties
Tijdens de 1e WW ging de Amerikaanse overheid zich steeds actiever met de economie bemoeien,
iets wat in de Verenigde Staten niet gebruikelijk was. Maar nu het land in oorlog was, wilde de
overheid de beschikbare grondstoffen zo goed mogelijk benutten. De productie van
oorlogsmaterialen, nodig voor de strijd in Europa, kreeg daarbij voorrang. De Amerikaanse overheid
gaf leiding aan de oorlogseconomie. In november 1920, twee jaar na de wapenstilstand die een
einde maakte aan de 1e WW, won de republikeinse kandidaat Warren G. Harding de
presidentsverkiezingen. Er was in Amerika steeds meer kritiek genomen op het actieve beleid van
president Wilson tijdens de oorlogsjaren. Harding beloofde de kiezers dat de Verenigde Staten onder
zijn leiding weer terug zouden keren naar de normale vooroorlogse situatie. Dat betekende dat er
een einde moest komen aan de inmenging van de overheid in de economie. En op het gebied van de
buitenlandse politiek zou Amerika zich weer zoveel mogelijk afzijdig houden van conflicten en
problemen buiten het eigen continent. Dit wordt ook wel het isolationisme genoemd. Na een korte
economische neergang vlak na de 1e WW zijn de jaren twintig uiteindelijk de geschiedenis in gegaan
als the age of prosperity. Anderen spraken van de golden age of van de fabulous, gay and roaring
twenties. Het was een periode van vernieuwingen op sociaal, economisch en cultureel gebied. De
moderniseringen van de jaren twintig waren vooral in de grote steden goed zichtbaar. Amerika
ontwikkelde zich aan het begin van de 20 e eeuw tot een industrieel-urbane samenleving. Steeds
minder mensen woonden op het platteland, de steden groeiden. Vanwege dalende sterftecijfers,
nam de bevolking aanzienlijk toe. Tijdens de Great Migration verlieten anderhalf zwarte Amerikanen
het zuiden. Ze trokken naar steden in de noordelijke staten, op zoek naar werk in de industrie. In de
Amerikaanse steden bloeide de consumptiemaatschappij op. Mensen ontleenden hun status aan
bezit en het kopen van steeds weer nieuwe spullen. Iedereen ging ook dansen.
, Paragraaf 5.2 De grote depressie
Tijdens de jaren twintig waren alle Amerikaanse presidenten afkomstig van de Republikeinse Partij.
Harding (1921-1923), Coolidge (1923-1929) en Hoover (1929-1933) waren grote voorstanders van
het kapitalisme en de vrijemarkteconomie. In hun beleid wilden ze ondernemers zoveel mogelijk
vrijheid bieden. De belastingen voor bedrijven gingen ook omlaag. Stakende arbeiders werden hard
aangepakt. Vakbonden werden tegengewerkt door de overheid. Het minimumloon werd afgeschaft.
En wetgeving die kinderarbeid moest voorkomen, werd veelal teruggedraaid. In de jaren twintig
vonden velen dat de overheid zich zo weinig mogelijk met het dagelijks leven en de economie moest
bemoeien. Men geloofde dat de grote ondernemingen uit eigen beweging de
arbeidsomstandigheden van hun arbeiders zouden verbeteren. Bij deze vrijemarkteconomie was
geen actieve inmenging van de overheid nodig. Maar ondertussen groeide de ongelijkheid in de
samenleving. De inkomstverschillen zijn ook groter geworden in de jaren twintig. De ongelijke
inkomensverdeling vormde uiteindelijk een grote bedreiging voor de economische groei. Tijdens de
campagne voor de presidentsverkiezingen in 1928 beloofde Hoover de kiezers een gouden toekomst
met voor alle Amerikanen ‘een kip in de pan en een auto in de garage’. Korte tijd later ging het mis
en stortte de aandelenbeurs in. Daarop volgde een ingrijpende economische crisis. De Amerikaanse
economie kende in de jaren twintig naast de al eerder genoemde ongelijke inkomensverdeling een
aantal zwakke plekken die economische groei bedreigden. Ten eerste was er overproductie in de
landbouwsector. Daarbij kwam bij dat de Amerikaanse boeren tijdens de 1 e WW veel hadden kunnen
exporteren naar Europa. Boeren kochten in die jaren extra grond of investeerden in nieuwe
machines of gebouwen, veelal met geleend geld. Na de wapenstilstand van 1918 kwam in Europa de
landbouwproductie weer op gang. Daardoor bleven Amerikaanse boeren met overschotten zitten,
daalden de prijzen van de landbouwproducten en de inkomsten van de boeren. De schulden die ze
tijdens de 1e WW hadden gemaakt konden ze nauwelijks terugbetalen. Ten tweede hadden mensen
door het ontstaan van de consumptiemaatschappij grote financiële risico’s genomen. Veel producten
kon je kopen op afbetaling. Banken leenden makkelijk geld uit aan consumenten. Er was weinig
toezicht op de betrouwbaarheid van de financiers. Veel Amerikaanse huishoudens hadden zo in de
jaren twintig grote schulden opgebouwd. Ten derde was de speculatie met aandelen in de jaren
twintig ongekend populair geworden. De koers, de waarde van een aandeel, kon stijgen. Bij verkoop
van aandelen kon je veel winst maken. Veel Amerikanen kochten ook hun aandelen met geleend
geld.
Eind jaren twintig waren de 1e voortekenen van een economische omslag zichtbaar. De verkoop van
consumptiegoederen daalde, de markt leek verzadigd. De rijke Amerikanen waren verzadigd met
spullen, de armste Amerikanen zaten in de schulden en konden zich geen nieuwe producten
veroorloven. Ook op de huizenmarkt ging het slechter. Beurshandelaren werden ongerust door deze
ontwikkeling. Uit angst voor daling van de koersen begonnen zij steeds meer aandelen te verkopen.
Dat leidde op 24 oktober 1929 tot een paniekreactie op de beurs. Op deze zwarte donderdag
werden meer dan 12 miljoen aandelen te koop aangeboden. Speculanten verloren door de
beurskrach veel geld. Amerikanen die hun aandelen met geleend geld hadden gefinancierd kwamen
in grote problemen. Zij konden hun schulden niet terugbetalen aan de bank. Het gevolg was dat vele
banken failliet gingen of minder geld konden uitlenen. Velen Amerikanen verloren hun baan. De crisis
bleef niet beperkt tot Amerika. Ze sloeg in de jaren dertig over naar Europa. Een van de maatregelen
van de Amerikaanse overheid tegen de economische problemen was het beschermen van de eigen
economie. Ook eisten de banken in de VS de leningen aan Duitsland terug. Door het heffen van hoge
invoerbelastingen werden buitenlandse concurrenten buiten de deur gehouden. Deze tariefpolitiek