IN HET
VERHOUDINGSVRAAGSTUK
9.1 CASUS: REVOLUTIE
Intern conflict in natie (onderdrukking door overheid vs drang naar vrijheid) > revolutie
Macht van koning/adel/kerk werd verbroken > meer zeggenschap voor burgers
Congres van Wenen > macht weer terug bij adel > opstand > grondwet
9.2 ANALYSE: GEZAG, REPRESENTATIE EN REPRESENTATIVITEIT
GEZAG
Macht die als legitiem wordt beschouwd
Op microniveau op basis van kwaliteiten, prestaties en iemand zijn positie/functie
REPRESENTATIE
Vertegenwoordiging van groep (in organisaties) door 1/enkele betrokkenen die namens de groep optreden
REPRESENTATIVITEIT
Mate waarin de besluiten/standpunten/grondkenmerken van vertegenwoordigers overeenkomen met de
groep die ze vertegenwoordigen
Achtergrondkenmerken – leeftijd/geslacht/woonplaats/opleidingsniveau
1) Afspiegelingsmodel – vertegenwoordigers moeten lijken op volk qua opvattingen/achtergrond
2) Rolmodel – vertegenwoordigers moeten lijken op volk qua standpunten
Delgate-model – vertegenwoordiger moet zich laten leiden door standpunten volk
Trusteeship-model – Vertegenwoordiger mag eigen afweging maken/ als gevolmachtigde opstellen
3) Partijenmodel – volk stemt op partij > vertegenwoordigers moeten zich houden aan partijstandpunten
9.3 PARADIGMA’S OVER GEZAG
FUNCTIONALISME PARADIGMA
Hoe meer sociale instituties (subsystemen) op elkaar af gestemd zijn qua waarden hoe beter het systeem
(samenleving) functioneert
Gezag > sociale cohesie (Nederland is verdeeld maar functioneert goed vanwege vertrouwen in leiders)
CONFLICT-PARADIGMA
Verschillen > ongelijkheden > mate van gezag
Natuurlijke soortverschillen – verschillen in eigenschappen
Natuurlijke rangverschillen – verschillen in capaciteiten
Sociale differentiatie – verschillen in positie/rechten
Sociale stratificatie – verschillen in taken/verantwoordelijkheden
, SOCIAALCONSTRUCTIVISME-PARADIGMA
Manier waarop mensen machtsverhoudingen waarderen bepaalt of het macht of gezag is
Traditioneel gezag – op basis van traditie/religie
Charismatisch gezag – op basis van bijzondere eigenschappen
Rationeel-legaal gezag – op basis van wettelijke macht (politie mag bekeuren)
RATIONELE-ACTOR-PARADIGMA
Waarom kiezen mensen er voor sommigen macht te geven en anderen niet?
Werkgever heeft gezag, maar werknemer heeft informatievoorsprong > afwegen of hij gezag accepteert
9.4 IDEOLOGIE: LIBERALISME
LIBERALISME
Mensbeeld van vrij en rationeel denken en handelen van goede burgers
Eerlijke rechten (vrijheid (bezit en markt) en gelijkheid)
LIBERALEN IN DE NEDERLANDSE POLITIEK
VVD – rechts voor eigen verantwoordelijkheid/vrije markt
Links-liberalen – voor vrijheid van meningsuiting
Conservatief-liberalen – voor rechtshandhaving
D66 – links-/sociaalliberaal en voor ontwikkeling en vrijheid van het individu
9.5 OPLOSSING/ONTWIKKELING: DEMOCRATISCHE RECHTSSTAAT EN DEMOCRATISERING
DEMOCRATISCHE RECHTSTAAT
Democratie + rechtstaat waarin je veel vrijheid en gelijkheid terug vind
Iedereen mag stemmen en elke stem telt even veel
Burgers hebben rechten t.o.v. de overheid en overheid moet burgers gelijk behandelen
Kenmerken rechtstaat (1e 3 zijn beginselen, de laatste 3 zijn politieke instituties)
1) Gelijkheidsbeginsel – alle burgers zijn voor de wet en overheid gelijk
2) Legaliteitsbeginsel –Straffen kan alleen voor iets wat in de wet staat (geen terugwerkende kracht)
3) Onschuldpresumptie – je bent onschuldig totdat tegendeel is bewezen
4) Wetten worden democratisch goedgekeurd (burgers bepalen wetten via volksvertegenwoordiging)
5) Grondrechten voorkomen dat meerderheid minderheid kan onderdrukken
6) Macht moet via trias politica verdeeld worden
Kenmerken democratie (1e 3 zijn waarden, de laatste 3 zijn politieke instituties)
1) Vrijheid van meningsuiting
2) Vrijheid van vereniging
3) Inclusief burgerschap – alle volwassenen hebben dezelfde rechten
4) Regelmatige vrije en eerlijke verkiezingen
5) Gekozen vertegenwoordigers controleren de regering
6) Burgers hebben meer manieren om informatie te verkrijgen (geen monopolie door overheid)