H1. Conjunctuur en structuur
1.1 Conjunctuurschommelingen
Productiecapaciteit: de maximale productie die met de beschikbare kapitaalgoederenvoorraad in
een jaar in een land kan worden gemaakt
Totale bestedingen: de e ectieve vraag (EV), de vraag die tot echte uitgaven heeft geleid.
• totale bestedingen zijn kleiner dan de productiecapaciteit ➡ onderbesteding ➡ bedrijven
hebben minder werknemers nodig ➡ conjuncturele werkloosheid
• totale bestedingen zijn groter dan de productiecapaciteit ➡ overbesteding ➡ tekort aan
goederen ➡ prijzen gaan omhoog (in atie)
• totale bestedingen zijn gelijk aan de productiecapaciteit ➡ bestedingsevenwicht
De bezettingsgraad geeft weer welk deel van de productiecapaciteit wordt ingeschakeld voor
productie:
product ie
Bezet t ingsgra a d = ⋅ 100 %
product iecapaciteit
De productiecapaciteit wordt normaal niet voor 100% gebruikt door het zieke werknemers of
onderhoud aan machines. Daarnaast houden bedrijven bewust een reservecapaciteit om snel te
kunnen inspringen als de vraag opeens toeneemt.
Conjunctuur: schommelingen in de bestedingen ten
opzichte van de productiecapaciteit: perioden van
overbesteding en onderbesteding wisselen elkaar
af.
• Trendmatige groei: de gemiddelde groei berekend
over een langere periode (de stippellijn)
• Opgaande conjunctuur/economisch herstel:
bestedingen nemen toe (➡ nationaal product
neemt toe) ➡ overbesteding
• Neerwaartse conjunctuur/krimp: bestedingen
nemen af (➡ het nationaal product neemt af) ➡
onderbesteding ➡ recessie
- depressie: als economische krimp zich over een periode van jaren uitstrekt
1.3 De vraagzijde
De volgende groepen kopers/vragers kunnen onderscheiden worden:
• de gezinnen/consumenten
- consumeren: het kopen of aanscha en van goederen en diensten voor de
behoeftebevrediging, dus zonder bedoeling daar verder mee te produceren
• de ondernemingen
- kapitaal(goederen): goederen om mee te produceren
- investeren: het kopen van kapitaalgoederen door bedrijven
• de overheid
- overheidsbestedingen: ook de overheid koopt goederen en diensten
- overheidsinvesteringen: uitgaven van de overheid voor het aanscha en van vaste
kapitaalgoederen bij bedrijven (bijv. aanleg van wegen en dijken)
- overheidsconsumptie: uitgaven aan bedrijven voor de aanschaf van consumptiegoederen
voor de overheid (bijv. auto’s en computers)
ff ff fl ff
, • het buitenland
- export: de verkoop van goederen en diensten door de bedrijven aan het buitenland
- import: de aankoop van goederen den diensten door bedrijven, gezinnen of de overheid in
het buitenland
E ectieve vraag: de bestedingen gedaan door gezinnen, bedrijven, de overheid en het buitenland.
Dus: EV = C + O + I + E − M (M = import)
1.4 Aanbodzijde
De oorzaak van een crisis kan ook bij de aanbodzijde liggen, bijv. door een verandering in de
omvang, de kwaliteit of de kosten van de productiefactoren (arbeid, natuur, ondernemerschap en
kapitaal).
• Structurele werkloosheid: werkloosheid door veranderingen in de aanbodzijde van de economie.
• Knelpuntfactor (beperkende factor): de productiefactor die het minst beschikbaar is, bepaalt de
omvang van de productiecapaciteit.
• Veranderingen in de productiecapaciteit kunnen op korte termijn niet sterk worden beïnvloed.
• Sommige economen herkennen in de structurele ontwikkeling ook een lange golfbeweging.
ff