PRESENT TENSES - tegenwoordige tijd
Present Simple Present Continuous Present Perfect Present Perfect Continuous
ww (he-she-it +s) to be + ww + ing to have + vd to have + been + ww + ing
I work Ik werk I am working Ik ben aan het I have worked Ik heb gewerkt I have been Ik ben aan het
werken working werken
(1) feit (1) NU bezig verleden gebeurd & niet afgesloten verleden gebeurd & niet afgesloten
(2) gewoonte (2) irritatie (always, forever) (resultaat/tijd!) (handeling/duur/resultaat!)
terugkerend, blijvend tijdelijk hoe lang
always, usually, (n)ever, often, rarely, now, at the moment, look, listen, for, yet, never, ever, just, already, since
normally, mostly, regularly sometimes, currently how long, all..
PAST TENSES - verleden tijd
Past Simple Past Continuous Past Perfect Past Perfect Continuous
I worked - Ik werkte I was working Ik was aan het I had worked Ik had gewerkt I had been Ik was aan het
werken working werken
ww + ed to be + ww + ing to have + vd to have + been + ww + ing
verleden gebeurd & afgesloten (tijd!) TOEN bezig 2 momenten in verleden; iets gebeurde iets gebeurde voor iets anders
wanneer voor iets anders (resultaat/tijd!) (handeling/duur/resultaat!)
yesterday, … ago, last …, in …, this… (pc) when (ps), while (pp) before (ps)
(na elkaar? 2x ps)
FUTURE TENSES - toekomstige tijd
Future Simple Future Continuous Future Perfect Future Perfect Continuous
I will work Ik zal werken I will be working - Ik was aan het I will have worked Ik zou hebben I will have been Ik zal aan het
(shall bij I & we) werken gewerkt working werken geweest
zijn
will/shall + ww will/shall + to be + ww + ing will/shall + have + vd will/shall + have + been + ww + ing
TOEKOMST gebeuren (belofte) TOEKOMST bezig (eind!) TOEKOMST afgesloten TOEKOMST bezig (eind!)
next year, tomorrow
Present Simple Present Continuous Present Perfect Present Perfect Continuous
ww (he-she-it +s) to be + ww + ing to have + vd to have + been + ww + ing
I work Ik werk I am working Ik ben aan het I have worked Ik heb gewerkt I have been Ik ben aan het
werken working werken
(1) feit (1) NU bezig verleden gebeurd & niet afgesloten verleden gebeurd & niet afgesloten
(2) gewoonte (2) irritatie (always, forever) (resultaat/tijd!) (handeling/duur/resultaat!)
terugkerend, blijvend tijdelijk hoe lang
always, usually, (n)ever, often, rarely, now, at the moment, look, listen, for, yet, never, ever, just, already, since
normally, mostly, regularly sometimes, currently how long, all..
PAST TENSES - verleden tijd
Past Simple Past Continuous Past Perfect Past Perfect Continuous
I worked - Ik werkte I was working Ik was aan het I had worked Ik had gewerkt I had been Ik was aan het
werken working werken
ww + ed to be + ww + ing to have + vd to have + been + ww + ing
verleden gebeurd & afgesloten (tijd!) TOEN bezig 2 momenten in verleden; iets gebeurde iets gebeurde voor iets anders
wanneer voor iets anders (resultaat/tijd!) (handeling/duur/resultaat!)
yesterday, … ago, last …, in …, this… (pc) when (ps), while (pp) before (ps)
(na elkaar? 2x ps)
FUTURE TENSES - toekomstige tijd
Future Simple Future Continuous Future Perfect Future Perfect Continuous
I will work Ik zal werken I will be working - Ik was aan het I will have worked Ik zou hebben I will have been Ik zal aan het
(shall bij I & we) werken gewerkt working werken geweest
zijn
will/shall + ww will/shall + to be + ww + ing will/shall + have + vd will/shall + have + been + ww + ing
TOEKOMST gebeuren (belofte) TOEKOMST bezig (eind!) TOEKOMST afgesloten TOEKOMST bezig (eind!)
next year, tomorrow