Samenvatting h1+2
Geschiedenis
§1
In de vroege middeleeuwen ontstond een bijna volledige agrarische samenleving. In de
Romeinse tijd was er nog sprake van een agrarische-urbane samenleving, toen leefde
men niet alleen van landbouw maar ook van handel en nijverheid en woonde een groot deel
in de stad.
Deze verandering kwam door:
Neergang West-Romeinse rijk.
Lokale leiders willen macht grijpen.
Oorlog & onveiligheid.
Reizen moeilijk.
Geen handel meer.
Steden verdwijnen.
De nijverheid liep.
Autarkie (zelfvoorziening).
De boeren zochten veiligheid op een domein, het grondgebied van een heer. Het domein
stond centraal in de economie, hierdoor noemen we het economische systemen
domeinstelsel/hofstelsel.
Verschillende soorten boeren op het domein:
Vrije boeren, bewerkten hun eigen land en hadden vrije beschikking over hun eigen
persoon en hun goederen. Ook moesten ze bij een oorlog de heer volgen, naar zelf
voor hun uitrusting zorgen.
Horige, hadden niet de zware militaire verplichtingen en hadden hun eigen grond.
Maar ze mochten de landerijen van hun heer niet verlaten om ergens anders te gaan
wonen. Ook hadden ze toestemming nodig om te trouwen.
Lijfeigenen, ze hadden geen bezit en werkte als knechten en waren volledig in de
macht van de heer.
De samenleving werd gedomineerd door de adel, zij traden op als bestuurders, krijgsheren
en rechters. Uit deze kringen kwamen ook de geestelijke voor. Dit waren de twee hoogste
standen in de samenleving (boeren derde).
De adel kreeg veel macht door het feodale stelsel/ leenstelsel. Dit houdt in dat leenheren
gebieden uitlenen aan leenmannen. In ruil voor het leen betaalde de leenman eenmalig een
grote som geld aan de leenheer en beloofde dat hij zou helpen als er oorlog zou komen.
Leenmannen legde een eed af, als hij dan zijn verplichtingen niet zou nakomen kon de
leenheer de leen afnemen.
Koning Karel Martel had een leger van ruiters die een eed van trouw aflegde en zo zijn vazal
(leenman) werden, in ruil daarvoor zorgen de legeraanvoerder voor hun levensonderhoud.
Maar de ruiters moesten zelf hun paard en wagen onderhouden. Karel de Grote zetten een
tweede belangrijke stap: hij koppelde het leenstelsel aan het bestuur, niet alleen soldaten
maar ook hoge bestuurders werden leenmannen.
§2
Syncretisme: het verschijnsel dat mensen een ander geloof aannemen, dit verbinden met
hun bestaande overtuigingen en praktijken.
Het proces van kerstening (bekering tot het christendom) ging tegelijkertijd met een politieke
ontwikkeling: de uitbreiding van het Frankenrijk. Frankische machthebbers hadden een
samenwerking met de paus dit was gunstig omdat: Frankische machthebbers konden
Geschiedenis
§1
In de vroege middeleeuwen ontstond een bijna volledige agrarische samenleving. In de
Romeinse tijd was er nog sprake van een agrarische-urbane samenleving, toen leefde
men niet alleen van landbouw maar ook van handel en nijverheid en woonde een groot deel
in de stad.
Deze verandering kwam door:
Neergang West-Romeinse rijk.
Lokale leiders willen macht grijpen.
Oorlog & onveiligheid.
Reizen moeilijk.
Geen handel meer.
Steden verdwijnen.
De nijverheid liep.
Autarkie (zelfvoorziening).
De boeren zochten veiligheid op een domein, het grondgebied van een heer. Het domein
stond centraal in de economie, hierdoor noemen we het economische systemen
domeinstelsel/hofstelsel.
Verschillende soorten boeren op het domein:
Vrije boeren, bewerkten hun eigen land en hadden vrije beschikking over hun eigen
persoon en hun goederen. Ook moesten ze bij een oorlog de heer volgen, naar zelf
voor hun uitrusting zorgen.
Horige, hadden niet de zware militaire verplichtingen en hadden hun eigen grond.
Maar ze mochten de landerijen van hun heer niet verlaten om ergens anders te gaan
wonen. Ook hadden ze toestemming nodig om te trouwen.
Lijfeigenen, ze hadden geen bezit en werkte als knechten en waren volledig in de
macht van de heer.
De samenleving werd gedomineerd door de adel, zij traden op als bestuurders, krijgsheren
en rechters. Uit deze kringen kwamen ook de geestelijke voor. Dit waren de twee hoogste
standen in de samenleving (boeren derde).
De adel kreeg veel macht door het feodale stelsel/ leenstelsel. Dit houdt in dat leenheren
gebieden uitlenen aan leenmannen. In ruil voor het leen betaalde de leenman eenmalig een
grote som geld aan de leenheer en beloofde dat hij zou helpen als er oorlog zou komen.
Leenmannen legde een eed af, als hij dan zijn verplichtingen niet zou nakomen kon de
leenheer de leen afnemen.
Koning Karel Martel had een leger van ruiters die een eed van trouw aflegde en zo zijn vazal
(leenman) werden, in ruil daarvoor zorgen de legeraanvoerder voor hun levensonderhoud.
Maar de ruiters moesten zelf hun paard en wagen onderhouden. Karel de Grote zetten een
tweede belangrijke stap: hij koppelde het leenstelsel aan het bestuur, niet alleen soldaten
maar ook hoge bestuurders werden leenmannen.
§2
Syncretisme: het verschijnsel dat mensen een ander geloof aannemen, dit verbinden met
hun bestaande overtuigingen en praktijken.
Het proces van kerstening (bekering tot het christendom) ging tegelijkertijd met een politieke
ontwikkeling: de uitbreiding van het Frankenrijk. Frankische machthebbers hadden een
samenwerking met de paus dit was gunstig omdat: Frankische machthebbers konden